Summary


Dutch

Detailed Synonyms for degenereren in Dutch

degenereren:

degenereren verbe (degenereer, degenereert, degenereerde, degenereerden, gedegenereerd)

  1. degenereren
    degenereren; achteruitgaan; verworden; verderven
    • degenereren verbe (degenereer, degenereert, degenereerde, degenereerden, gedegenereerd)
    • achteruitgaan verbe (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • verworden verbe (verword, verwordt, verwerd, verwerden, verworden)
    • verderven verbe (verderf, verderft, verdierf, verdierven, verdorven)
  2. degenereren
    degenereren; achteruitgaan; ontaarden; verworden; verderven
    • degenereren verbe (degenereer, degenereert, degenereerde, degenereerden, gedegenereerd)
    • achteruitgaan verbe (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • ontaarden verbe (ontaard, ontaardt, ontaardde, ontaardden, ontaard)
    • verworden verbe (verword, verwordt, verwerd, verwerden, verworden)
    • verderven verbe (verderf, verderft, verdierf, verdierven, verdorven)

Conjugations for degenereren:

o.t.t.
  1. degenereer
  2. degenereert
  3. degenereert
  4. degenereren
  5. degenereren
  6. degenereren
o.v.t.
  1. degenereerde
  2. degenereerde
  3. degenereerde
  4. degenereerden
  5. degenereerden
  6. degenereerden
v.t.t.
  1. ben gedegenereerd
  2. bent gedegenereerd
  3. is gedegenereerd
  4. zijn gedegenereerd
  5. zijn gedegenereerd
  6. zijn gedegenereerd
v.v.t.
  1. was gedegenereerd
  2. was gedegenereerd
  3. was gedegenereerd
  4. waren gedegenereerd
  5. waren gedegenereerd
  6. waren gedegenereerd
o.t.t.t.
  1. zal degenereren
  2. zult degenereren
  3. zal degenereren
  4. zullen degenereren
  5. zullen degenereren
  6. zullen degenereren
o.v.t.t.
  1. zou degenereren
  2. zou degenereren
  3. zou degenereren
  4. zouden degenereren
  5. zouden degenereren
  6. zouden degenereren
diversen
  1. degenereer!
  2. degenereert!
  3. gedegenereerd
  4. degenererend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze