Dutch

Detailed Synonyms for doorpraten in Dutch

doorpraten:

doorpraten verbe (praat door, praatte door, praatten door, doorgepraat)

  1. doorpraten
    bespreken; bediscussiëren; doorspreken; praten over; bepraten; doorpraten
    • bespreken verbe (bespreek, bespreekt, besprak, bespraken, besproken)
    • doorspreken verbe (spreek door, spreekt door, sprak door, spraken door, doorgesproken)
    • praten over verbe
    • bepraten verbe (bepraat, bepraatte, bepraatten, bepraat)
    • doorpraten verbe (praat door, praatte door, praatten door, doorgepraat)
  2. doorpraten
    doorpraten; verder spreken
    • doorpraten verbe (praat door, praatte door, praatten door, doorgepraat)
    • verder spreken verbe (spreek verder, spreekt verder, sprak verder, spraken verder, verder gesproken)

Conjugations for doorpraten:

o.t.t.
  1. praat door
  2. praat door
  3. praat door
  4. praten door
  5. praten door
  6. praten door
o.v.t.
  1. praatte door
  2. praatte door
  3. praatte door
  4. praatten door
  5. praatten door
  6. praatten door
v.t.t.
  1. heb doorgepraat
  2. hebt doorgepraat
  3. heeft doorgepraat
  4. hebben doorgepraat
  5. hebben doorgepraat
  6. hebben doorgepraat
v.v.t.
  1. had doorgepraat
  2. had doorgepraat
  3. had doorgepraat
  4. hadden doorgepraat
  5. hadden doorgepraat
  6. hadden doorgepraat
o.t.t.t.
  1. zal doorpraten
  2. zult doorpraten
  3. zal doorpraten
  4. zullen doorpraten
  5. zullen doorpraten
  6. zullen doorpraten
o.v.t.t.
  1. zou doorpraten
  2. zou doorpraten
  3. zou doorpraten
  4. zouden doorpraten
  5. zouden doorpraten
  6. zouden doorpraten
en verder
  1. is doorgepraat
  2. zijn doorgepraat
diversen
  1. praat door!
  2. praat door!
  3. doorgepraat
  4. doorpratend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for doorpraten