Dutch

Detailed Synonyms for gefingeerd in Dutch

gefingeerd:


fingeren:

fingeren verbe (fingeer, fingeert, fingeerde, fingeerden, gefingeerd)

  1. fingeren
    simuleren; fingeren; veinzen; voorwenden
    • simuleren verbe (simuleer, simuleert, simuleerde, simuleerden, gesimuleerd)
    • fingeren verbe (fingeer, fingeert, fingeerde, fingeerden, gefingeerd)
    • veinzen verbe (veins, veinst, veinsde, veinsden, geveinsd)
    • voorwenden verbe (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)

Conjugations for fingeren:

o.t.t.
  1. fingeer
  2. fingeert
  3. fingeert
  4. fingeren
  5. fingeren
  6. fingeren
o.v.t.
  1. fingeerde
  2. fingeerde
  3. fingeerde
  4. fingeerden
  5. fingeerden
  6. fingeerden
v.t.t.
  1. heb gefingeerd
  2. hebt gefingeerd
  3. heeft gefingeerd
  4. hebben gefingeerd
  5. hebben gefingeerd
  6. hebben gefingeerd
v.v.t.
  1. had gefingeerd
  2. had gefingeerd
  3. had gefingeerd
  4. hadden gefingeerd
  5. hadden gefingeerd
  6. hadden gefingeerd
o.t.t.t.
  1. zal fingeren
  2. zult fingeren
  3. zal fingeren
  4. zullen fingeren
  5. zullen fingeren
  6. zullen fingeren
o.v.t.t.
  1. zou fingeren
  2. zou fingeren
  3. zou fingeren
  4. zouden fingeren
  5. zouden fingeren
  6. zouden fingeren
diversen
  1. fingeer!
  2. fingeert!
  3. gefingeerd
  4. fingerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze