Dutch

Detailed Synonyms for geleiden in Dutch

geleiden:

geleiden verbe (geleid, geleidt, geleidde, geleidden, geleid)

  1. geleiden
    begeleiden; chaperonneren; vergezellen; volgen; meegaan; geleiden; escorteren; meelopen
    • begeleiden verbe (begeleid, begeleidt, begeleidde, begeleidden, begeleid)
    • chaperonneren verbe (chaperonneer, chaperonneert, chaperonneerde, chaperonneerden, gechaperonneerd)
    • vergezellen verbe (vergezel, vergezelt, vergezelde, vergezelden, vergezeld)
    • volgen verbe (volg, volgt, volgde, volgden, gevolgd)
    • meegaan verbe (ga mee, gaat mee, ging mee, gingen mee, meegegaan)
    • geleiden verbe (geleid, geleidt, geleidde, geleidden, geleid)
    • escorteren verbe (escorteer, escorteert, escorteerde, escorteerden, geëscorteerd)
    • meelopen verbe (loop mee, loopt mee, liep mee, liepen mee, meegelopen)

Conjugations for geleiden:

o.t.t.
  1. geleid
  2. geleidt
  3. geleidt
  4. geleiden
  5. geleiden
  6. geleiden
o.v.t.
  1. geleidde
  2. geleidde
  3. geleidde
  4. geleidden
  5. geleidden
  6. geleidden
v.t.t.
  1. heb geleid
  2. hebt geleid
  3. heeft geleid
  4. hebben geleid
  5. hebben geleid
  6. hebben geleid
v.v.t.
  1. had geleid
  2. had geleid
  3. had geleid
  4. hadden geleid
  5. hadden geleid
  6. hadden geleid
o.t.t.t.
  1. zal geleiden
  2. zult geleiden
  3. zal geleiden
  4. zullen geleiden
  5. zullen geleiden
  6. zullen geleiden
o.v.t.t.
  1. zou geleiden
  2. zou geleiden
  3. zou geleiden
  4. zouden geleiden
  5. zouden geleiden
  6. zouden geleiden
en verder
  1. ben geleid
  2. bent geleid
  3. is geleid
  4. zijn geleid
  5. zijn geleid
  6. zijn geleid
diversen
  1. geleid!
  2. geleidt!
  3. geleid
  4. geleidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze