Dutch

Detailed Synonyms for geregistreerd in Dutch

geregistreerd:

geregistreerd adj

  1. geregistreerd

geregistreerd form of registeren:

registeren verbe (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)

  1. registeren
    indexeren; registeren; index maken
    • indexeren verbe (indexeer, indexeert, indexeerde, indexeerden, geïndexeerd)
    • registeren verbe (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)
    • index maken verbe (maak index, maakt index, maakte index, maakten index, index gemaakt)

Conjugations for registeren:

o.t.t.
  1. registreer
  2. registreert
  3. registreert
  4. registreren
  5. registreren
  6. registreren
o.v.t.
  1. registreerde
  2. registreerde
  3. registreerde
  4. registreerden
  5. registreerden
  6. registreerden
v.t.t.
  1. heb geregistreerd
  2. hebt geregistreerd
  3. heeft geregistreerd
  4. hebben geregistreerd
  5. hebben geregistreerd
  6. hebben geregistreerd
v.v.t.
  1. had geregistreerd
  2. had geregistreerd
  3. had geregistreerd
  4. hadden geregistreerd
  5. hadden geregistreerd
  6. hadden geregistreerd
o.t.t.t.
  1. zal registeren
  2. zult registeren
  3. zal registeren
  4. zullen registeren
  5. zullen registeren
  6. zullen registeren
o.v.t.t.
  1. zou registeren
  2. zou registeren
  3. zou registeren
  4. zouden registeren
  5. zouden registeren
  6. zouden registeren
en verder
  1. ben geregistreerd
  2. bent geregistreerd
  3. is geregistreerd
  4. zijn geregistreerd
  5. zijn geregistreerd
  6. zijn geregistreerd
diversen
  1. registreer!
  2. registreert!
  3. geregistreerd
  4. registrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "registeren":


geregistreerd form of registreren:

registreren verbe (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)

  1. registreren
    boeken; noteren; vastleggen; registreren; opschrijven; optekenen
    • boeken verbe (boek, boekt, boekte, boekten, geboekt)
    • noteren verbe (noteer, noteert, noteerde, noteerden, genoteerd)
    • vastleggen verbe (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • registreren verbe (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)
    • opschrijven verbe (schrijf op, schrijft op, schreef op, schreven op, opgeschreven)
    • optekenen verbe (teken op, tekent op, tekende op, tekenden op, opgetekend)
  2. registreren
    registreren; noteren; op schrift stellen; aantekenen; optekenen; boeken
    • registreren verbe (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)
    • noteren verbe (noteer, noteert, noteerde, noteerden, genoteerd)
    • aantekenen verbe (teken aan, tekent aan, tekende aan, tekenden aan, aangetekend)
    • optekenen verbe (teken op, tekent op, tekende op, tekenden op, opgetekend)
    • boeken verbe (boek, boekt, boekte, boekten, geboekt)
  3. registreren
    registreren
    • registreren verbe (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)

Conjugations for registreren:

o.t.t.
  1. registreer
  2. registreert
  3. registreert
  4. registreren
  5. registreren
  6. registreren
o.v.t.
  1. registreerde
  2. registreerde
  3. registreerde
  4. registreerden
  5. registreerden
  6. registreerden
v.t.t.
  1. heb geregistreerd
  2. hebt geregistreerd
  3. heeft geregistreerd
  4. hebben geregistreerd
  5. hebben geregistreerd
  6. hebben geregistreerd
v.v.t.
  1. had geregistreerd
  2. had geregistreerd
  3. had geregistreerd
  4. hadden geregistreerd
  5. hadden geregistreerd
  6. hadden geregistreerd
o.t.t.t.
  1. zal registreren
  2. zult registreren
  3. zal registreren
  4. zullen registreren
  5. zullen registreren
  6. zullen registreren
o.v.t.t.
  1. zou registreren
  2. zou registreren
  3. zou registreren
  4. zouden registreren
  5. zouden registreren
  6. zouden registreren
en verder
  1. ben geregistreerd
  2. bent geregistreerd
  3. is geregistreerd
  4. zijn geregistreerd
  5. zijn geregistreerd
  6. zijn geregistreerd
diversen
  1. registreer!
  2. registreert!
  3. geregistreerd
  4. registrerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze