Dutch

Detailed Synonyms for jacht in Dutch

jacht:

jacht [de ~] nom

  1. de jacht
    jagen; de jacht
  2. de jacht
    de jacht; wildjacht; de jachtpartij; jaagpartij

jacht [de ~] nom

  1. de jacht
    de jacht
  2. de jacht
    – achtervolging van dieren om ze te doden 1
    de jacht
    – achtervolging van dieren om ze te doden 1
    • jacht [de ~] nom
      • de jacht op konijnen is weer begonnen1

jacht [het ~] nom

  1. het jacht
    – luxe en comfortabele plezierboot 1
    het jacht
    – luxe en comfortabele plezierboot 1
    • jacht [het ~] nom
      • hij ging met een zeiljacht de wereld rond1

Related Words for "jacht":


Related Definitions for "jacht":

  1. achtervolging van dieren om ze te doden1
    • de jacht op konijnen is weer begonnen1
  2. luxe en comfortabele plezierboot1
    • hij ging met een zeiljacht de wereld rond1

jacht form of jachten:

jachten verbe (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)

  1. jachten
    reppen; jachten; jakkeren; spoeden
    • reppen verbe
    • jachten verbe (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • jakkeren verbe (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • spoeden verbe (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
  2. jachten
    jachten; ophitsen; voortjagen; opjagen; opdrijven
    • jachten verbe (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • ophitsen verbe (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • voortjagen verbe (jaag voort, jaagt voort, joeg voort, joegen voort, voortgejaagd)
    • opjagen verbe (jaag op, jaagt op, jaagde op, jaagden op, opgejaagd)
    • opdrijven verbe (drijf op, drijft op, dreef op, dreven op, opgedreven)
  3. jachten
    zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen
    • zich haasten verbe
    • opschieten verbe (schiet op, schoot op, schoten op, opgeschoten)
    • jagen verbe (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)
    • snellen verbe (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
    • zich spoeden verbe
    • vliegen verbe (vlieg, vliegt, vloog, vlogen, gevlogen)
    • spoeden verbe (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • jachten verbe (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • reppen verbe
    • jakkeren verbe (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • ijlen verbe (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)
  4. jachten
    haasten; tot spoed aanzetten; spoeden; jachten

Conjugations for jachten:

o.t.t.
  1. jacht
  2. jacht
  3. jacht
  4. jachten
  5. jachten
  6. jachten
o.v.t.
  1. jachtte
  2. jachtte
  3. jachtte
  4. jachtten
  5. jachtten
  6. jachtten
v.t.t.
  1. heb gejacht
  2. hebt gejacht
  3. heeft gejacht
  4. hebben gejacht
  5. hebben gejacht
  6. hebben gejacht
v.v.t.
  1. had gejacht
  2. had gejacht
  3. had gejacht
  4. hadden gejacht
  5. hadden gejacht
  6. hadden gejacht
o.t.t.t.
  1. zal jachten
  2. zult jachten
  3. zal jachten
  4. zullen jachten
  5. zullen jachten
  6. zullen jachten
o.v.t.t.
  1. zou jachten
  2. zou jachten
  3. zou jachten
  4. zouden jachten
  5. zouden jachten
  6. zouden jachten
en verder
  1. ben gejacht
  2. bent gejacht
  3. is gejacht
  4. zijn gejacht
  5. zijn gejacht
  6. zijn gejacht
diversen
  1. jacht!
  2. jacht!
  3. gejacht
  4. jachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "jachten":


Related Synonyms for jacht