Dutch

Detailed Synonyms for kantelen in Dutch

kantelen:

kantelen verbe (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)

  1. kantelen
    kantelen; omkantelen; over een kant vallen
  2. kantelen
    draaien; roteren; rollen; wentelen; ronddraaien; kantelen
    • draaien verbe (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • roteren verbe (roteer, roteert, roteerde, roteerden, geroteerd)
    • rollen verbe (rol, rolt, rolde, rolden, gerold)
    • wentelen verbe (wentel, wentelt, wentelde, wentelden, gewenteld)
    • ronddraaien verbe (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)
    • kantelen verbe (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)
  3. kantelen
    kantelen; omver kiepen; kiepen; dompen
    • kantelen verbe (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)
    • omver kiepen verbe
    • kiepen verbe (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • dompen verbe (domp, dompt, dompte, dompten, gedompt)

Conjugations for kantelen:

o.t.t.
  1. kantel
  2. kantelt
  3. kantelt
  4. kantelen
  5. kantelen
  6. kantelen
o.v.t.
  1. kantelde
  2. kantelde
  3. kantelde
  4. kantelden
  5. kantelden
  6. kantelden
v.t.t.
  1. ben gekanteld
  2. bent gekanteld
  3. is gekanteld
  4. zijn gekanteld
  5. zijn gekanteld
  6. zijn gekanteld
v.v.t.
  1. was gekanteld
  2. was gekanteld
  3. was gekanteld
  4. waren gekanteld
  5. waren gekanteld
  6. waren gekanteld
o.t.t.t.
  1. zal kantelen
  2. zult kantelen
  3. zal kantelen
  4. zullen kantelen
  5. zullen kantelen
  6. zullen kantelen
o.v.t.t.
  1. zou kantelen
  2. zou kantelen
  3. zou kantelen
  4. zouden kantelen
  5. zouden kantelen
  6. zouden kantelen
en verder
  1. heb gekanteld
  2. hebt gekanteld
  3. heeft gekanteld
  4. hebben gekanteld
  5. hebben gekanteld
  6. hebben gekanteld
diversen
  1. kantel!
  2. kantelt!
  3. gekanteld
  4. kantelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze