Summary


Dutch

Detailed Synonyms for loochenen in Dutch

loochenen:

loochenen verbe (loochen, loochent, loochende, loochenden, geloochend)

  1. loochenen
    ontkennen
    – zeggen dat het niet zo is 1
    • ontkennen verbe (ontken, ontkent, ontkende, ontkenden, ontkend)
      • hij ontkende dat hij het gedaan had1
    loochenen
    • loochenen verbe (loochen, loochent, loochende, loochenden, geloochend)
  2. loochenen
    verloochenen; verzaken; loochenen; logenstraffen
    • verloochenen verbe (verloochen, verloochent, verloochende, verloochenden, verloochend)
    • verzaken verbe (verzaak, verzaakt, verzaakte, verzaakten, verzaakt)
    • loochenen verbe (loochen, loochent, loochende, loochenden, geloochend)
    • logenstraffen verbe (logenstraf, logenstraft, logenstrafte, logenstraften, gelogenstraft)

Conjugations for loochenen:

o.t.t.
  1. loochen
  2. loochent
  3. loochent
  4. loochenen
  5. loochenen
  6. loochenen
o.v.t.
  1. loochende
  2. loochende
  3. loochende
  4. loochenden
  5. loochenden
  6. loochenden
v.t.t.
  1. heb geloochend
  2. hebt geloochend
  3. heeft geloochend
  4. hebben geloochend
  5. hebben geloochend
  6. hebben geloochend
v.v.t.
  1. had geloochend
  2. had geloochend
  3. had geloochend
  4. hadden geloochend
  5. hadden geloochend
  6. hadden geloochend
o.t.t.t.
  1. zal loochenen
  2. zult loochenen
  3. zal loochenen
  4. zullen loochenen
  5. zullen loochenen
  6. zullen loochenen
o.v.t.t.
  1. zou loochenen
  2. zou loochenen
  3. zou loochenen
  4. zouden loochenen
  5. zouden loochenen
  6. zouden loochenen
en verder
  1. ben geloochend
  2. bent geloochend
  3. is geloochend
  4. zijn geloochend
  5. zijn geloochend
  6. zijn geloochend
diversen
  1. loochen!
  2. loochent!
  3. geloochend
  4. loochenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze