Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. omarmen:


Dutch

Detailed Synonyms for omarmen in Dutch

omarmen:

omarmen verbe (omarm, omarmt, omarmde, omarmden, omarmd)

  1. omarmen
    omhelzen; omarmen; omstrengelen
    • omhelzen verbe (omhels, omhelst, omhelsde, omhelsden, omhelsd)
    • omarmen verbe (omarm, omarmt, omarmde, omarmden, omarmd)
    • omstrengelen verbe (omstrengel, omstrengelt, omstrengelde, omstrengelden, omstrengeld)

Conjugations for omarmen:

o.t.t.
  1. omarm
  2. omarmt
  3. omarmt
  4. omarmen
  5. omarmen
  6. omarmen
o.v.t.
  1. omarmde
  2. omarmde
  3. omarmde
  4. omarmden
  5. omarmden
  6. omarmden
v.t.t.
  1. heb omarmd
  2. hebt omarmd
  3. heeft omarmd
  4. hebben omarmd
  5. hebben omarmd
  6. hebben omarmd
v.v.t.
  1. had omarmd
  2. had omarmd
  3. had omarmd
  4. hadden omarmd
  5. hadden omarmd
  6. hadden omarmd
o.t.t.t.
  1. zal omarmen
  2. zult omarmen
  3. zal omarmen
  4. zullen omarmen
  5. zullen omarmen
  6. zullen omarmen
o.v.t.t.
  1. zou omarmen
  2. zou omarmen
  3. zou omarmen
  4. zouden omarmen
  5. zouden omarmen
  6. zouden omarmen
en verder
  1. ben omarmd
  2. bent omarmd
  3. is omarmd
  4. zijn omarmd
  5. zijn omarmd
  6. zijn omarmd
diversen
  1. omarm!
  2. omarmt!
  3. omarmd
  4. omarmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze