Dutch

Detailed Synonyms for ontkrachten in Dutch

ontkrachten:

ontkrachten verbe (ontkracht, ontkrachtte, ontkrachtten, ontkracht)

  1. ontkrachten
    ontkrachten; weerleggen; ontzenuwen
    • ontkrachten verbe (ontkracht, ontkrachtte, ontkrachtten, ontkracht)
    • weerleggen verbe (weerleg, weerlegt, weerlegde, weerlegden, weerlegd)
    • ontzenuwen verbe (ontzenuw, ontzenuwt, ontzenuwde, ontzenuwden, ontzenuwd)
  2. ontkrachten
    ontkrachten; tenietdoen; nietig verklaren; nietig maken

Conjugations for ontkrachten:

o.t.t.
  1. ontkracht
  2. ontkracht
  3. ontkracht
  4. ontkrachten
  5. ontkrachten
  6. ontkrachten
o.v.t.
  1. ontkrachtte
  2. ontkrachtte
  3. ontkrachtte
  4. ontkrachtten
  5. ontkrachtten
  6. ontkrachtten
v.t.t.
  1. heb ontkracht
  2. hebt ontkracht
  3. heeft ontkracht
  4. hebben ontkracht
  5. hebben ontkracht
  6. hebben ontkracht
v.v.t.
  1. had ontkracht
  2. had ontkracht
  3. had ontkracht
  4. hadden ontkracht
  5. hadden ontkracht
  6. hadden ontkracht
o.t.t.t.
  1. zal ontkrachten
  2. zult ontkrachten
  3. zal ontkrachten
  4. zullen ontkrachten
  5. zullen ontkrachten
  6. zullen ontkrachten
o.v.t.t.
  1. zou ontkrachten
  2. zou ontkrachten
  3. zou ontkrachten
  4. zouden ontkrachten
  5. zouden ontkrachten
  6. zouden ontkrachten
en verder
  1. ben ontkracht
  2. bent ontkracht
  3. is ontkracht
  4. zijn ontkracht
  5. zijn ontkracht
  6. zijn ontkracht
diversen
  1. ontkracht!
  2. ontkracht!
  3. ontkracht
  4. ontkrachtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze