Dutch

Detailed Synonyms for ontwrichten in Dutch

ontwrichten:

ontwrichten verbe (ontwricht, ontwrichtte, ontwrichtten, ontwricht)

  1. ontwrichten
    ontwrichten; disloqueren; uit het lid brengen
  2. ontwrichten
    verstuiken; ontwrichten; zwikken; verzwikken
    • verstuiken verbe (verstuik, verstuikt, verstuikte, verstuikten, verstuikt)
    • ontwrichten verbe (ontwricht, ontwrichtte, ontwrichtten, ontwricht)
    • zwikken verbe (zwik, zwikt, zwikte, zwikten, gezwikt)
    • verzwikken verbe (verzwik, verzwikt, verzwikte, verzwikten, verzwikt)
  3. ontwrichten
    verlammen; ontwrichten; krachteloos maken
    • verlammen verbe (verlam, verlamt, verlamde, verlamden, verlamd)
    • ontwrichten verbe (ontwricht, ontwrichtte, ontwrichtten, ontwricht)
    • krachteloos maken verbe (maak krachteloos, maakt krachteloos, maakte krachteloos, maakten krachteloos, krachteloos gemaakt)

Conjugations for ontwrichten:

o.t.t.
  1. ontwricht
  2. ontwricht
  3. ontwricht
  4. ontwrichten
  5. ontwrichten
  6. ontwrichten
o.v.t.
  1. ontwrichtte
  2. ontwrichtte
  3. ontwrichtte
  4. ontwrichtten
  5. ontwrichtten
  6. ontwrichtten
v.t.t.
  1. heb ontwricht
  2. hebt ontwricht
  3. heeft ontwricht
  4. hebben ontwricht
  5. hebben ontwricht
  6. hebben ontwricht
v.v.t.
  1. had ontwricht
  2. had ontwricht
  3. had ontwricht
  4. hadden ontwricht
  5. hadden ontwricht
  6. hadden ontwricht
o.t.t.t.
  1. zal ontwrichten
  2. zult ontwrichten
  3. zal ontwrichten
  4. zullen ontwrichten
  5. zullen ontwrichten
  6. zullen ontwrichten
o.v.t.t.
  1. zou ontwrichten
  2. zou ontwrichten
  3. zou ontwrichten
  4. zouden ontwrichten
  5. zouden ontwrichten
  6. zouden ontwrichten
en verder
  1. ben ontwricht
  2. bent ontwricht
  3. is ontwricht
  4. zijn ontwricht
  5. zijn ontwricht
  6. zijn ontwricht
diversen
  1. ontwricht!
  2. ontwricht!
  3. ontwricht
  4. ontwrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze