Dutch

Detailed Synonyms for opstoken in Dutch

opstoken:

opstoken verbe (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)

  1. opstoken
    agiteren; in beroering brengen; opstoken; oppoken
    • agiteren verbe
    • in beroering brengen verbe (breng in beroering, brengt in beroering, bracht in beroering, brachten in beroering, in beroering gebracht)
    • opstoken verbe (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken verbe (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
  2. opstoken
    opstoken; oppoken; aanstoken
    • opstoken verbe (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • oppoken verbe (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanstoken verbe (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
  3. opstoken
    stoken; opstoken; poken; aanblazen; aanstoken; oppoken; aanwakkeren
    • stoken verbe (stook, stookt, stookte, stookten, gestookt)
    • opstoken verbe (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • poken verbe
    • aanblazen verbe (blaas aan, blaast aan, blies aan, bliezen aan, aangeblazen)
    • aanstoken verbe (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)
    • oppoken verbe (pook op, pookt op, pookte op, pookten op, opgepookt)
    • aanwakkeren verbe (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
  4. opstoken
    aanzetten; opfokken; opruien; poken; ophitsen; opstoken; opjutten; aanwakkeren; aanstoken
    • aanzetten verbe (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • opfokken verbe (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)
    • opruien verbe (rui op, ruit op, ruide op, ruiden op, opgeruid)
    • poken verbe
    • ophitsen verbe (hits op, hitst op, hitste op, hitsten op, opgehitst)
    • opstoken verbe (stook op, stookt op, stookte op, stookten op, opgestookt)
    • opjutten verbe (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • aanwakkeren verbe (wakker aan, wakkert aan, wakkerde aan, wakkerden aan, aangewakkerd)
    • aanstoken verbe (stook aan, stookt aan, stookte aan, stookten aan, aangestookt)

Conjugations for opstoken:

o.t.t.
  1. stook op
  2. stookt op
  3. stookt op
  4. stoken op
  5. stoken op
  6. stoken op
o.v.t.
  1. stookte op
  2. stookte op
  3. stookte op
  4. stookten op
  5. stookten op
  6. stookten op
v.t.t.
  1. heb opgestookt
  2. hebt opgestookt
  3. heeft opgestookt
  4. hebben opgestookt
  5. hebben opgestookt
  6. hebben opgestookt
v.v.t.
  1. had opgestookt
  2. had opgestookt
  3. had opgestookt
  4. hadden opgestookt
  5. hadden opgestookt
  6. hadden opgestookt
o.t.t.t.
  1. zal opstoken
  2. zult opstoken
  3. zal opstoken
  4. zullen opstoken
  5. zullen opstoken
  6. zullen opstoken
o.v.t.t.
  1. zou opstoken
  2. zou opstoken
  3. zou opstoken
  4. zouden opstoken
  5. zouden opstoken
  6. zouden opstoken
en verder
  1. ben opgestookt
  2. bent opgestookt
  3. is opgestookt
  4. zijn opgestookt
  5. zijn opgestookt
  6. zijn opgestookt
diversen
  1. stook op!
  2. stookt op!
  3. opgestookt
  4. opstokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opstoken [znw.] nom

  1. opstoken
    opstoken; opstokerij; ophitsen; aanstoken

Related Synonyms for opstoken