Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. parelen:
  2. parel:


Dutch

Detailed Synonyms for parelen in Dutch

parelen:

parelen adj

  1. parelen

parelen verbe (parel, parelt, parelde, parelden, gepareld)

  1. parelen
    kralen; parelen
    • kralen verbe (kraal, kraalt, kraalde, kraalden, gekraald)
    • parelen verbe (parel, parelt, parelde, parelden, gepareld)

Conjugations for parelen:

o.t.t.
  1. parel
  2. parelt
  3. parelt
  4. parelen
  5. parelen
  6. parelen
o.v.t.
  1. parelde
  2. parelde
  3. parelde
  4. parelden
  5. parelden
  6. parelden
v.t.t.
  1. heb gepareld
  2. hebt gepareld
  3. heeft gepareld
  4. hebben gepareld
  5. hebben gepareld
  6. hebben gepareld
v.v.t.
  1. had gepareld
  2. had gepareld
  3. had gepareld
  4. hadden gepareld
  5. hadden gepareld
  6. hadden gepareld
o.t.t.t.
  1. zal parelen
  2. zult parelen
  3. zal parelen
  4. zullen parelen
  5. zullen parelen
  6. zullen parelen
o.v.t.t.
  1. zou parelen
  2. zou parelen
  3. zou parelen
  4. zouden parelen
  5. zouden parelen
  6. zouden parelen
diversen
  1. parel!
  2. parelt!
  3. gepareld
  4. parelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "parelen":


parelen form of parel:

parel [de ~] nom

  1. de parel
    de parel

Related Words for "parel":

  • parelen, parels, pareltje, pareltjes