Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. ringeloren:


Dutch

Detailed Synonyms for ringeloren in Dutch

ringeloren:

ringeloren verbe (ringeloor, ringeloort, ringeloorde, ringeloorden, geringeloord)

  1. ringeloren
    intimideren; ringeloren; tiranniseren
    • intimideren verbe (intimideer, intimideert, intimideerde, intimideerden, geïntimideerd)
    • ringeloren verbe (ringeloor, ringeloort, ringeloorde, ringeloorden, geringeloord)
    • tiranniseren verbe (tiranniseer, tiranniseert, tiranniseerde, tiranniseerden, getiranniseerd)

Conjugations for ringeloren:

o.t.t.
  1. ringeloor
  2. ringeloort
  3. ringeloort
  4. ringeloren
  5. ringeloren
  6. ringeloren
o.v.t.
  1. ringeloorde
  2. ringeloorde
  3. ringeloorde
  4. ringeloorden
  5. ringeloorden
  6. ringeloorden
v.t.t.
  1. ben geringeloord
  2. bent geringeloord
  3. is geringeloord
  4. zijn geringeloord
  5. zijn geringeloord
  6. zijn geringeloord
v.v.t.
  1. was geringeloord
  2. was geringeloord
  3. was geringeloord
  4. waren geringeloord
  5. waren geringeloord
  6. waren geringeloord
o.t.t.t.
  1. zal ringeloren
  2. zult ringeloren
  3. zal ringeloren
  4. zullen ringeloren
  5. zullen ringeloren
  6. zullen ringeloren
o.v.t.t.
  1. zou ringeloren
  2. zou ringeloren
  3. zou ringeloren
  4. zouden ringeloren
  5. zouden ringeloren
  6. zouden ringeloren
en verder
  1. heb geringeloord
  2. hebt geringeloord
  3. heeft geringeloord
  4. hebben geringeloord
  5. hebben geringeloord
  6. hebben geringeloord
diversen
  1. ringeloor!
  2. ringeloort!
  3. geringeloord
  4. ringelorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze