Dutch

Detailed Synonyms for slijten in Dutch

slijten:

slijten verbe (slijt, sleet, sleten, gesleten)

  1. slijten
    besteden; doorbrengen; slijten
    • besteden verbe (besteed, besteedt, besteedde, besteedden, besteed)
    • doorbrengen verbe (breng door, brengt door, bracht door, brachten door, doorgebracht)
    • slijten verbe (slijt, sleet, sleten, gesleten)
  2. slijten
    slijten; iets verkopen
  3. slijten
    verslijten; slijten; verteren; afdragen
    • verslijten verbe (verslijt, versleet, versleten, versleten)
    • slijten verbe (slijt, sleet, sleten, gesleten)
    • verteren verbe (verteer, verteert, verteerde, verteerden, verteerd)
    • afdragen verbe (draag af, draagt af, droeg af, droegen af, afgedragen)

Conjugations for slijten:

o.t.t.
  1. slijt
  2. slijt
  3. slijt
  4. slijten
  5. slijten
  6. slijten
o.v.t.
  1. sleet
  2. sleet
  3. sleet
  4. sleten
  5. sleten
  6. sleten
v.t.t.
  1. ben gesleten
  2. bent gesleten
  3. is gesleten
  4. zijn gesleten
  5. zijn gesleten
  6. zijn gesleten
v.v.t.
  1. was gesleten
  2. was gesleten
  3. was gesleten
  4. waren gesleten
  5. waren gesleten
  6. waren gesleten
o.t.t.t.
  1. zal slijten
  2. zult slijten
  3. zal slijten
  4. zullen slijten
  5. zullen slijten
  6. zullen slijten
o.v.t.t.
  1. zou slijten
  2. zou slijten
  3. zou slijten
  4. zouden slijten
  5. zouden slijten
  6. zouden slijten
diversen
  1. slijt!
  2. slijtt!
  3. gesleten
  4. slijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

slijten [znw.] nom

  1. slijten
    verslijten; slijten