Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. snorkel:
  2. snorkelen:


Dutch

Detailed Synonyms for snorkel in Dutch

snorkel:

snorkel [de ~ (m)] nom

  1. de snorkel
    de snorkel

Related Words for "snorkel":


snorkel form of snorkelen:

snorkelen verbe (snorkel, snorkelt, snorkelde, snorkelden, gesnorkeld)

  1. snorkelen
    snorkelen; met een snorkel zwemmen

Conjugations for snorkelen:

o.t.t.
  1. snorkel
  2. snorkelt
  3. snorkelt
  4. snorkelen
  5. snorkelen
  6. snorkelen
o.v.t.
  1. snorkelde
  2. snorkelde
  3. snorkelde
  4. snorkelden
  5. snorkelden
  6. snorkelden
v.t.t.
  1. heb gesnorkeld
  2. hebt gesnorkeld
  3. heeft gesnorkeld
  4. hebben gesnorkeld
  5. hebben gesnorkeld
  6. hebben gesnorkeld
v.v.t.
  1. had gesnorkeld
  2. had gesnorkeld
  3. had gesnorkeld
  4. hadden gesnorkeld
  5. hadden gesnorkeld
  6. hadden gesnorkeld
o.t.t.t.
  1. zal snorkelen
  2. zult snorkelen
  3. zal snorkelen
  4. zullen snorkelen
  5. zullen snorkelen
  6. zullen snorkelen
o.v.t.t.
  1. zou snorkelen
  2. zou snorkelen
  3. zou snorkelen
  4. zouden snorkelen
  5. zouden snorkelen
  6. zouden snorkelen
en verder
  1. ben gesnorkeld
  2. bent gesnorkeld
  3. is gesnorkeld
  4. zijn gesnorkeld
  5. zijn gesnorkeld
  6. zijn gesnorkeld
diversen
  1. snorkel!
  2. snorkelt!
  3. gesnorkeld
  4. snorkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "snorkelen":


Related Synonyms for snorkel