Dutch

Detailed Synonyms for stalen in Dutch

stalen:

stalen verbe (staal, staalt, staalde, staalden, gestaald)

  1. stalen
    harden; stalen; uitharden
    • harden verbe (hard, hardt, hardde, hardden, gehard)
    • stalen verbe (staal, staalt, staalde, staalden, gestaald)
    • uitharden verbe (hard uit, hardt uit, hardde uit, hardden uit, uitgehard)

Conjugations for stalen:

o.t.t.
  1. staal
  2. staalt
  3. staalt
  4. staalen
  5. staalen
  6. staalen
o.v.t.
  1. staalde
  2. staalde
  3. staalde
  4. staalden
  5. staalden
  6. staalden
v.t.t.
  1. heb gestaald
  2. hebt gestaald
  3. heeft gestaald
  4. hebben gestaald
  5. hebben gestaald
  6. hebben gestaald
v.v.t.
  1. had gestaald
  2. had gestaald
  3. had gestaald
  4. hadden gestaald
  5. hadden gestaald
  6. hadden gestaald
o.t.t.t.
  1. zal stalen
  2. zult stalen
  3. zal stalen
  4. zullen stalen
  5. zullen stalen
  6. zullen stalen
o.v.t.t.
  1. zou stalen
  2. zou stalen
  3. zou stalen
  4. zouden stalen
  5. zouden stalen
  6. zouden stalen
en verder
  1. ben gestaald
  2. bent gestaald
  3. is gestaald
  4. zijn gestaald
  5. zijn gestaald
  6. zijn gestaald
diversen
  1. staal!
  2. staalt!
  3. gestaald
  4. stalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stalen [het ~] nom

  1. het stalen
    het stalen; verharden

Related Words for "stalen":


stalen form of stelen:

stelen verbe (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)

  1. stelen
    stelen; jatten; pikken; verdonkeremanen; gappen; wegpikken; inpikken; ontvreemden; wegkapen; vervreemden; achteroverdrukken
    • stelen verbe (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • jatten verbe (jat, jatte, jatten, gejat)
    • pikken verbe (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen verbe (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • gappen verbe (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • wegpikken verbe (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • inpikken verbe (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • ontvreemden verbe (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegkapen verbe (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • vervreemden verbe (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • achteroverdrukken verbe (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
  2. stelen
    stelen; pikken; verdonkeremanen; ontnemen; toeëigenen; snaaien; gappen; kapen; inpikken; roven; ontfutselen; jatten; ontvreemden; wegpikken; wegnemen; plunderen; wegkapen; benemen; achteroverdrukken; afnemen; vervreemden; verduisteren; verdonkeren; wegpakken; leegstelen
    • stelen verbe (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken verbe (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verdonkeremanen verbe (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • ontnemen verbe (ontneem, ontneemt, ontnam, ontnomen, ontnomen)
    • toeëigenen verbe (eigen toe, eigent toe, eigende toe, eigenden toe, toegeeigend)
    • snaaien verbe (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • gappen verbe (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • kapen verbe (kaap, kaapt, kaapte, kaapten, gekaapt)
    • inpikken verbe (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • roven verbe (roof, rooft, roofde, roofden, geroofd)
    • ontfutselen verbe (ontfutsel, ontfutselt, ontfutselde, ontfutselden, ontfutseld)
    • jatten verbe (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden verbe (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • wegpikken verbe (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • wegnemen verbe (neem weg, neemt weg, nam weg, namen weg, weggenomen)
    • plunderen verbe (plunder, plundert, plunderde, plunderden, geplunderd)
    • wegkapen verbe (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • benemen verbe (beneem, beneemt, benam, benamen, benomen)
    • achteroverdrukken verbe (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
    • afnemen verbe (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • vervreemden verbe (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • verduisteren verbe (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • verdonkeren verbe (verdonker, verdonkert, verdonkerde, verdonkerden, verdonkerd)
    • wegpakken verbe (pak weg, pakt weg, pakte weg, pakten weg, weggepakt)
    • leegstelen verbe (steel leeg, steelt leeg, stal leeg, stalen leeg, leeggestolen)
  3. stelen
    stelen; pikken; verduisteren; wegpikken; jatten; ontvreemden; verdonkeremanen; vervreemden; inpikken; wegkapen; gappen; achterhouden; achteroverdrukken; wegfutselen
    • stelen verbe (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • pikken verbe (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)
    • verduisteren verbe (verduister, verduistert, verduisterde, verduisterden, verduisterd)
    • wegpikken verbe (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • jatten verbe (jat, jatte, jatten, gejat)
    • ontvreemden verbe (ontvreemd, ontvreemdt, ontvreemdde, ontvreemdden, ontvreemd)
    • verdonkeremanen verbe (verdonkeremaan, verdonkeremaant, verdonkeremaande, verdonkeremaanden, verdonkeremaand)
    • vervreemden verbe (vervreemd, vervreemdt, vervreemdde, vervreemdden, vervreemd)
    • inpikken verbe (pik in, pikt in, pikte in, pikten in, ingepikt)
    • wegkapen verbe (kaap weg, kaapt weg, kaapte weg, kaapten weg, weggekaapt)
    • gappen verbe (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • achterhouden verbe (houd achter, houdt achter, hield achter, hielden achter, achtergehouden)
    • achteroverdrukken verbe (druk achterover, drukt achterover, drukte achterover, drukten achterover, achterovergedrukt)
    • wegfutselen verbe
  4. stelen
    stelen; snaaien; gappen; wegpikken; weggraaien
    • stelen verbe (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
    • snaaien verbe (snaai, snaait, snaaide, snaaiden, gesnaaid)
    • gappen verbe (gap, gapt, gapte, gapten, gegapt)
    • wegpikken verbe (pik weg, pikt weg, pikte weg, pikten weg, weggepikt)
    • weggraaien verbe (graai weg, graait weg, graaide weg, graaiden weg, weggegraaid)
  5. stelen
    – stiekem nemen wat niet van jou is 1
    stelen
    – stiekem nemen wat niet van jou is 1
    • stelen verbe (steel, steelt, stal, stalen, gestolen)
      • mijn derde fiets is nu ook gestolen1

Conjugations for stelen:

o.t.t.
  1. steel
  2. steelt
  3. steelt
  4. stelen
  5. stelen
  6. stelen
o.v.t.
  1. stal
  2. stal
  3. stal
  4. stalen
  5. stalen
  6. stalen
v.t.t.
  1. heb gestolen
  2. hebt gestolen
  3. heeft gestolen
  4. hebben gestolen
  5. hebben gestolen
  6. hebben gestolen
v.v.t.
  1. had gestolen
  2. had gestolen
  3. had gestolen
  4. hadden gestolen
  5. hadden gestolen
  6. hadden gestolen
o.t.t.t.
  1. zal stelen
  2. zult stelen
  3. zal stelen
  4. zullen stelen
  5. zullen stelen
  6. zullen stelen
o.v.t.t.
  1. zou stelen
  2. zou stelen
  3. zou stelen
  4. zouden stelen
  5. zouden stelen
  6. zouden stelen
en verder
  1. ben gestolen
  2. bent gestolen
  3. is gestolen
  4. zijn gestolen
  5. zijn gestolen
  6. zijn gestolen
diversen
  1. steel!
  2. steelt!
  3. gestolen
  4. stelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

stelen [de ~] nom, pluriel

  1. de stelen
    de schachten; de stelen; de pijlen
  2. de stelen
    de stelen

Related Words for "stelen":


Alternate Synonyms for "stelen":


Related Definitions for "stelen":

  1. stiekem nemen wat niet van jou is1
    • mijn derde fiets is nu ook gestolen1

stallen:

stallen verbe (stal, stalt, stalde, stalden, gestald)

  1. stallen
    stallen
    • stallen verbe (stal, stalt, stalde, stalden, gestald)

Conjugations for stallen:

o.t.t.
  1. stal
  2. stalt
  3. stalt
  4. stalen
  5. stalen
  6. stalen
o.v.t.
  1. stalde
  2. stalde
  3. stalde
  4. stalden
  5. stalden
  6. stalden
v.t.t.
  1. heb gestald
  2. hebt gestald
  3. heeft gestald
  4. hebben gestald
  5. hebben gestald
  6. hebben gestald
v.v.t.
  1. had gestald
  2. had gestald
  3. had gestald
  4. hadden gestald
  5. hadden gestald
  6. hadden gestald
o.t.t.t.
  1. zal stallen
  2. zult stallen
  3. zal stallen
  4. zullen stallen
  5. zullen stallen
  6. zullen stallen
o.v.t.t.
  1. zou stallen
  2. zou stallen
  3. zou stallen
  4. zouden stallen
  5. zouden stallen
  6. zouden stallen
en verder
  1. ben gestald
  2. bent gestald
  3. is gestald
  4. zijn gestald
  5. zijn gestald
  6. zijn gestald
diversen
  1. stal!
  2. stalt!
  3. gestald
  4. stallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "stallen":


stalen form of stal:

stal [de ~ (m)] nom

  1. de stal
    de stal
    • stal [de ~ (m)] nom
  2. de stal
    – gebouw of ruimte voor vee 1
    de stal
    – gebouw of ruimte voor vee 1
    • stal [de ~ (m)] nom
      • de koeien staan op stal1

Related Words for "stal":


Related Definitions for "stal":

  1. gebouw of ruimte voor vee1
    • de koeien staan op stal1

Related Synonyms for stalen