Summary


Dutch

Detailed Synonyms for stopzetten in Dutch

stopzetten:

stopzetten verbe (zet stop, zette stop, zetten stop, stopgezet)

  1. stopzetten
    ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen
    • ophouden verbe (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stopzetten verbe (zet stop, zette stop, zetten stop, stopgezet)
    • remmen verbe (rem, remt, remde, remden, geremd)
    • tegenhouden verbe (houd tegen, houdt tegen, hield tegen, hielden tegen, tegengehouden)
    • halt houden verbe (houd halt, houdt halt, hield halt, hielden halt, halt gehouden)
    • tot staan brengen verbe (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)

Conjugations for stopzetten:

o.t.t.
  1. zet stop
  2. zet stop
  3. zet stop
  4. zetten stop
  5. zetten stop
  6. zetten stop
o.v.t.
  1. zette stop
  2. zette stop
  3. zette stop
  4. zetten stop
  5. zetten stop
  6. zetten stop
v.t.t.
  1. heb stopgezet
  2. hebt stopgezet
  3. heeft stopgezet
  4. hebben stopgezet
  5. hebben stopgezet
  6. hebben stopgezet
v.v.t.
  1. had stopgezet
  2. had stopgezet
  3. had stopgezet
  4. hadden stopgezet
  5. hadden stopgezet
  6. hadden stopgezet
o.t.t.t.
  1. zal stopzetten
  2. zult stopzetten
  3. zal stopzetten
  4. zullen stopzetten
  5. zullen stopzetten
  6. zullen stopzetten
o.v.t.t.
  1. zou stopzetten
  2. zou stopzetten
  3. zou stopzetten
  4. zouden stopzetten
  5. zouden stopzetten
  6. zouden stopzetten
en verder
  1. ben stopgezet
  2. bent stopgezet
  3. is stopgezet
  4. zijn stopgezet
  5. zijn stopgezet
  6. zijn stopgezet
diversen
  1. zet stop!
  2. zett stop!
  3. stopgezet
  4. stopzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze