Dutch

Detailed Synonyms for toedoen in Dutch

toedoen:

toedoen verbe (doe toe, doet toe, deed toe, deden toe, toegedaan)

  1. toedoen
    afsluiten; sluiten; toedoen; dichtdoen; toemaken
    • afsluiten verbe (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • sluiten verbe (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • toedoen verbe (doe toe, doet toe, deed toe, deden toe, toegedaan)
    • dichtdoen verbe (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • toemaken verbe
  2. toedoen
    sluiten; dichtdoen; toedoen; dichtmaken; toetrekken
    • sluiten verbe (sluit, sloot, sloten, gesloten)
    • dichtdoen verbe (doe dicht, doet dicht, deed dicht, deden dicht, dichtgedaan)
    • toedoen verbe (doe toe, doet toe, deed toe, deden toe, toegedaan)
    • dichtmaken verbe (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)
    • toetrekken verbe (trek toe, trekt toe, trok toe, trokken toe, toegetrokken)

Conjugations for toedoen:

o.t.t.
  1. doe toe
  2. doet toe
  3. doet toe
  4. doen toe
  5. doen toe
  6. doen toe
o.v.t.
  1. deed toe
  2. deed toe
  3. deed toe
  4. deden toe
  5. deden toe
  6. deden toe
v.t.t.
  1. heb toegedaan
  2. hebt toegedaan
  3. heeft toegedaan
  4. hebben toegedaan
  5. hebben toegedaan
  6. hebben toegedaan
v.v.t.
  1. had toegedaan
  2. had toegedaan
  3. had toegedaan
  4. hadden toegedaan
  5. hadden toegedaan
  6. hadden toegedaan
o.t.t.t.
  1. zal toedoen
  2. zult toedoen
  3. zal toedoen
  4. zullen toedoen
  5. zullen toedoen
  6. zullen toedoen
o.v.t.t.
  1. zou toedoen
  2. zou toedoen
  3. zou toedoen
  4. zouden toedoen
  5. zouden toedoen
  6. zouden toedoen
en verder
  1. ben toegedaan
  2. bent toegedaan
  3. is toegedaan
  4. zijn toegedaan
  5. zijn toegedaan
  6. zijn toegedaan
diversen
  1. doe toe!
  2. doet toe!
  3. toegedaan
  4. toedoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

toedoen [het ~] nom

  1. het toedoen
    het toedoen