Summary


Dutch

Detailed Synonyms for typeren in Dutch

typeren:

typeren verbe (typeer, typeert, typeerde, typeerden, getypeerd)

  1. typeren
    karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; typeren
    • karakteriseren verbe (karakteriseer, karakteriseert, karakteriseerde, karakteriseerden, gekarakteriseerd)
    • kenmerken verbe (kenmerk, kenmerkt, kenmerkte, kenmerkten, gekenmerkt)
    • kenschetsen verbe (kenschets, kenschetst, kenschetste, kenschetsten, gekenschetst)
    • typeren verbe (typeer, typeert, typeerde, typeerden, getypeerd)
  2. typeren
    karakteriseren; kenmerken; tekenen; typeren; kenschetsen
    • karakteriseren verbe (karakteriseer, karakteriseert, karakteriseerde, karakteriseerden, gekarakteriseerd)
    • kenmerken verbe (kenmerk, kenmerkt, kenmerkte, kenmerkten, gekenmerkt)
    • tekenen verbe (teken, tekent, tekende, tekenden, getekend)
    • typeren verbe (typeer, typeert, typeerde, typeerden, getypeerd)
    • kenschetsen verbe (kenschets, kenschetst, kenschetste, kenschetsten, gekenschetst)

Conjugations for typeren:

o.t.t.
  1. typeer
  2. typeert
  3. typeert
  4. typeren
  5. typeren
  6. typeren
o.v.t.
  1. typeerde
  2. typeerde
  3. typeerde
  4. typeerden
  5. typeerden
  6. typeerden
v.t.t.
  1. ben getypeerd
  2. bent getypeerd
  3. is getypeerd
  4. zijn getypeerd
  5. zijn getypeerd
  6. zijn getypeerd
v.v.t.
  1. was getypeerd
  2. was getypeerd
  3. was getypeerd
  4. waren getypeerd
  5. waren getypeerd
  6. waren getypeerd
o.t.t.t.
  1. zal typeren
  2. zult typeren
  3. zal typeren
  4. zullen typeren
  5. zullen typeren
  6. zullen typeren
o.v.t.t.
  1. zou typeren
  2. zou typeren
  3. zou typeren
  4. zouden typeren
  5. zouden typeren
  6. zouden typeren
diversen
  1. typeer!
  2. typeert!
  3. getypeerd
  4. typerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze