Dutch

Detailed Synonyms for uitbotten in Dutch

uitbotten:

uitbotten verbe (bot uit, botte uit, botten uit, uitgebot)

  1. uitbotten
    uitkomen; voortkomen uit; ontspringen; ontstaan uit; uitbotten; uitlopen; ontspruiten
    • uitkomen verbe (kom uit, komt uit, kwam uit, kwamen uit, uitgekomen)
    • ontspringen verbe (ontspring, ontspringt, ontsprong, ontsprongen, ontsprongen)
    • ontstaan uit verbe (ontsta uit, ontstaat uit, ontstond uit, ontstonden uit, ontstaan uit)
    • uitbotten verbe (bot uit, botte uit, botten uit, uitgebot)
    • uitlopen verbe (loop uit, loopt uit, liep uit, liepen uit, uitgelopen)
    • ontspruiten verbe (ontspruit, ontsproot, ontsproten, ontsproten)

Conjugations for uitbotten:

o.t.t.
  1. bot uit
  2. bot uit
  3. bot uit
  4. botten uit
  5. botten uit
  6. botten uit
o.v.t.
  1. botte uit
  2. botte uit
  3. botte uit
  4. botten uit
  5. botten uit
  6. botten uit
v.t.t.
  1. heb uitgebot
  2. hebt uitgebot
  3. heeft uitgebot
  4. hebben uitgebot
  5. hebben uitgebot
  6. hebben uitgebot
v.v.t.
  1. had uitgebot
  2. had uitgebot
  3. had uitgebot
  4. hadden uitgebot
  5. hadden uitgebot
  6. hadden uitgebot
o.t.t.t.
  1. zal uitbotten
  2. zult uitbotten
  3. zal uitbotten
  4. zullen uitbotten
  5. zullen uitbotten
  6. zullen uitbotten
o.v.t.t.
  1. zou uitbotten
  2. zou uitbotten
  3. zou uitbotten
  4. zouden uitbotten
  5. zouden uitbotten
  6. zouden uitbotten
en verder
  1. ben uitgebot
  2. bent uitgebot
  3. is uitgebot
  4. zijn uitgebot
  5. zijn uitgebot
  6. zijn uitgebot
diversen
  1. bot uit!
  2. bott uit!
  3. uitgebot
  4. uitbottend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze