Dutch

Detailed Synonyms for uitbreiden in Dutch

uitbreiden:

uitbreiden verbe (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)

  1. uitbreiden
    uitbreiden; expanderen; verruimen; vermeerderen; verwijden; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen
    • uitbreiden verbe (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
    • expanderen verbe
    • verruimen verbe (verruim, verruimt, verruimde, verruimden, verruimd)
    • vermeerderen verbe (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • verwijden verbe (verwijd, verwijdt, verwijdde, verwijdden, verwijd)
    • uitbouwen verbe (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)
    • verbreiden verbe (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • uitdijen verbe (dij uit, dijt uit, dijde uit, dijden uit, uitgedijd)
    • openen verbe (open, opent, opende, openden, geopend)
  2. uitbreiden
    vergroten; uitbreiden; vermeerderen; talrijker maken
    • vergroten verbe (vergroot, vergrootte, vergrootten, vergroot)
    • uitbreiden verbe (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
    • vermeerderen verbe (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
  3. uitbreiden
    uitbreiden
    • uitbreiden verbe (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
  4. uitbreiden
    – groter in omvang maken 1
    uitbreiden
    – groter in omvang maken 1
    • uitbreiden verbe (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
      • de rijke landen hebben hun macht verder uitgebreid1
  5. uitbreiden
    – groter in omvang worden 1
    uitbreiden
    – groter in omvang worden 1
    • uitbreiden verbe (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
      • de stad is de laatste jaren flink uitgebreid1

Conjugations for uitbreiden:

o.t.t.
  1. breid uit
  2. breidt uit
  3. breidt uit
  4. breiden uit
  5. breiden uit
  6. breiden uit
o.v.t.
  1. breidde uit
  2. breidde uit
  3. breidde uit
  4. breidden uit
  5. breidden uit
  6. breidden uit
v.t.t.
  1. ben uitgebreid
  2. bent uitgebreid
  3. is uitgebreid
  4. zijn uitgebreid
  5. zijn uitgebreid
  6. zijn uitgebreid
v.v.t.
  1. was uitgebreid
  2. was uitgebreid
  3. was uitgebreid
  4. waren uitgebreid
  5. waren uitgebreid
  6. waren uitgebreid
o.t.t.t.
  1. zal uitbreiden
  2. zult uitbreiden
  3. zal uitbreiden
  4. zullen uitbreiden
  5. zullen uitbreiden
  6. zullen uitbreiden
o.v.t.t.
  1. zou uitbreiden
  2. zou uitbreiden
  3. zou uitbreiden
  4. zouden uitbreiden
  5. zouden uitbreiden
  6. zouden uitbreiden
diversen
  1. breid uit!
  2. breidt uit!
  3. uitgebreid
  4. uitbreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Antonyms for "uitbreiden":


Related Definitions for "uitbreiden":

  1. groter in omvang maken1
    • de rijke landen hebben hun macht verder uitgebreid1
  2. groter in omvang worden1
    • de stad is de laatste jaren flink uitgebreid1