Summary


Dutch

Detailed Synonyms for uitnodigen in Dutch

uitnodigen:

uitnodigen verbe (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)

  1. uitnodigen
    uitnodigen; engageren; inviteren
    • uitnodigen verbe (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)
    • engageren verbe (engageer, engageert, engageerde, engageerden, geëngageerd)
    • inviteren verbe (inviteer, inviteert, inviteerde, inviteerden, geïnviteerd)
  2. uitnodigen
    vragen; verzoeken; aanvragen; uitnodigen; aanzoeken
    • vragen verbe (vraag, vraagt, vroeg, vroegen, gevraagd)
    • verzoeken verbe (verzoek, verzoekt, verzocht, verzochten, verzocht)
    • aanvragen verbe (vraag aan, vraagt aan, vroeg aan, vroegen aan, aangevraagd)
    • uitnodigen verbe (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)
    • aanzoeken verbe (zoek aan, zoekt aan, zocht aan, zochten aan, aangezocht)
  3. uitnodigen
    uitnodigen
    • uitnodigen verbe (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)
  4. uitnodigen
    – ertoe aanmoedigen 1
    uitnodigen
    – ertoe aanmoedigen 1
    • uitnodigen verbe (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)
      • het weer nodigt uit tot een flinke wandeling1
  5. uitnodigen
    – verzoeken je gast te zijn 1
    vragen; uitnodigen
    – verzoeken je gast te zijn 1
    • vragen verbe (vraag, vraagt, vroeg, vroegen, gevraagd)
      • als ik jarig ben vraag ik alle kinderen van de klas1
    • uitnodigen verbe (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)
      • ik nodigde hem uit te komen logeren1

Conjugations for uitnodigen:

o.t.t.
  1. nodig uit
  2. nodigt uit
  3. nodigt uit
  4. nodigen uit
  5. nodigen uit
  6. nodigen uit
o.v.t.
  1. nodigde uit
  2. nodigde uit
  3. nodigde uit
  4. nodigden uit
  5. nodigden uit
  6. nodigden uit
v.t.t.
  1. heb uitgenodigd
  2. hebt uitgenodigd
  3. heeft uitgenodigd
  4. hebben uitgenodigd
  5. hebben uitgenodigd
  6. hebben uitgenodigd
v.v.t.
  1. had uitgenodigd
  2. had uitgenodigd
  3. had uitgenodigd
  4. hadden uitgenodigd
  5. hadden uitgenodigd
  6. hadden uitgenodigd
o.t.t.t.
  1. zal uitnodigen
  2. zult uitnodigen
  3. zal uitnodigen
  4. zullen uitnodigen
  5. zullen uitnodigen
  6. zullen uitnodigen
o.v.t.t.
  1. zou uitnodigen
  2. zou uitnodigen
  3. zou uitnodigen
  4. zouden uitnodigen
  5. zouden uitnodigen
  6. zouden uitnodigen
en verder
  1. ben uitgenodigd
  2. bent uitgenodigd
  3. is uitgenodigd
  4. zijn uitgenodigd
  5. zijn uitgenodigd
  6. zijn uitgenodigd
diversen
  1. nodig uit!
  2. nodigt uit!
  3. uitgenodigd
  4. uitnodigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternate Synonyms for "uitnodigen":


Related Definitions for "uitnodigen":

  1. ertoe aanmoedigen1
    • het weer nodigt uit tot een flinke wandeling1
  2. verzoeken je gast te zijn1
    • ik nodigde hem uit te komen logeren1