Dutch

Detailed Synonyms for uitzenden in Dutch

uitzenden:

uitzenden verbe (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)

  1. uitzenden
    uitstralen; zenden; uitzenden; rondstralen
    • uitstralen verbe (straal uit, straalt uit, straalde uit, straalden uit, uitgestraald)
    • zenden verbe (zend, zendt, zond, zonden, gezonden)
    • uitzenden verbe (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)
    • rondstralen verbe
  2. uitzenden
    tewerkstellen; detacheren; uitzenden
    • detacheren verbe (detacheer, detacheert, detacheerde, detacheerden, gedetacheerd)
    • uitzenden verbe (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)
  3. uitzenden
    verspreiden; rondstrooien; verdeler; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verstrooien
    • verspreiden verbe (verspreid, verspreidt, verspreidde, verspreidden, verspreid)
    • rondstrooien verbe (strooi rond, strooit rond, strooide rond, strooiden rond, rondgestrooid)
    • verdeler verbe
    • uitzaaien verbe (zaai uit, zaait uit, zaaide uit, zaaiden uit, uitgezaaid)
    • uitzenden verbe (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)
    • verbreiden verbe (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • verbreider verbe
    • verstrooien verbe
  4. uitzenden
    uitzenden
    • uitzenden verbe (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)
  5. uitzenden
    – ergens naar toe sturen met een speciale opdracht 1
    uitzenden
    – ergens naar toe sturen met een speciale opdracht 1
    • uitzenden verbe (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)
      • hij is als arts uitgezonden naar China1
  6. uitzenden
    – via radio of televisie laten horen of zien 1
    uitzenden
    – via radio of televisie laten horen of zien 1
    • uitzenden verbe (zend uit, zendt uit, zond uit, zonden uit, uitgezonden)
      • de film wordt vanavond uitgezonden1

Conjugations for uitzenden:

o.t.t.
  1. zend uit
  2. zendt uit
  3. zendt uit
  4. zenden uit
  5. zenden uit
  6. zenden uit
o.v.t.
  1. zond uit
  2. zond uit
  3. zond uit
  4. zonden uit
  5. zonden uit
  6. zonden uit
v.t.t.
  1. ben uitgezonden
  2. bent uitgezonden
  3. is uitgezonden
  4. zijn uitgezonden
  5. zijn uitgezonden
  6. zijn uitgezonden
v.v.t.
  1. was uitgezonden
  2. was uitgezonden
  3. was uitgezonden
  4. waren uitgezonden
  5. waren uitgezonden
  6. waren uitgezonden
o.t.t.t.
  1. zal uitzenden
  2. zult uitzenden
  3. zal uitzenden
  4. zullen uitzenden
  5. zullen uitzenden
  6. zullen uitzenden
o.v.t.t.
  1. zou uitzenden
  2. zou uitzenden
  3. zou uitzenden
  4. zouden uitzenden
  5. zouden uitzenden
  6. zouden uitzenden
diversen
  1. zend uit!
  2. zendt uit!
  3. uitgezonden
  4. uitzendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Definitions for "uitzenden":

  1. ergens naar toe sturen met een speciale opdracht1
    • hij is als arts uitgezonden naar China1
  2. via radio of televisie laten horen of zien1
    • de film wordt vanavond uitgezonden1

Related Synonyms for uitzenden