Summary


Dutch

Detailed Synonyms for verbrassen in Dutch

verbrassen:

verbrassen verbe (verbras, verbrast, verbraste, verbrasten, verbrast)

  1. verbrassen
    verspillen; verkwanselen; verbrassen; verkwisten; verkopen; verboemelen
    • verspillen verbe (verspil, verspilt, verspilde, verspilden, verspild)
    • verkwanselen verbe (verkwansel, verkwanselt, verkwanselde, verkwanselden, verkwanseld)
    • verbrassen verbe (verbras, verbrast, verbraste, verbrasten, verbrast)
    • verkwisten verbe (verkwist, verkwistte, verkwistten, verkwist)
    • verkopen verbe (verkoop, verkoopt, verkocht, verkochten, verkocht)
    • verboemelen verbe (verboemel, verboemelt, verboemelde, verboemelden, verboemeld)

Conjugations for verbrassen:

o.t.t.
  1. verbras
  2. verbrast
  3. verbrast
  4. verbrassen
  5. verbrassen
  6. verbrassen
o.v.t.
  1. verbraste
  2. verbraste
  3. verbraste
  4. verbrasten
  5. verbrasten
  6. verbrasten
v.t.t.
  1. heb verbrast
  2. hebt verbrast
  3. heeft verbrast
  4. hebben verbrast
  5. hebben verbrast
  6. hebben verbrast
v.v.t.
  1. had verbrast
  2. had verbrast
  3. had verbrast
  4. hadden verbrast
  5. hadden verbrast
  6. hadden verbrast
o.t.t.t.
  1. zal verbrassen
  2. zult verbrassen
  3. zal verbrassen
  4. zullen verbrassen
  5. zullen verbrassen
  6. zullen verbrassen
o.v.t.t.
  1. zou verbrassen
  2. zou verbrassen
  3. zou verbrassen
  4. zouden verbrassen
  5. zouden verbrassen
  6. zouden verbrassen
diversen
  1. verbras!
  2. verbrast!
  3. verbrast
  4. verbrassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze