Dutch

Detailed Synonyms for vereffenen in Dutch

vereffenen:

vereffenen verbe (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)

  1. vereffenen
    verrekenen; vereffenen
    • verrekenen verbe (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)
    • vereffenen verbe (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
  2. vereffenen
    voldoen; vereffenen; betalen
    • voldoen verbe (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
    • vereffenen verbe (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • betalen verbe (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
  3. vereffenen
    vereffenen; effenen; egaliseren
    • vereffenen verbe (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • effenen verbe (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • egaliseren verbe (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
  4. vereffenen
    verrekenen; afrekenen; afbetalen; vereffenen
    • verrekenen verbe (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)
    • afrekenen verbe (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
    • afbetalen verbe (betaal af, betaalt af, betaalde af, betaalden af, afbetaald)
    • vereffenen verbe (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)

Conjugations for vereffenen:

o.t.t.
  1. vereffen
  2. vereffent
  3. vereffent
  4. vereffenen
  5. vereffenen
  6. vereffenen
o.v.t.
  1. vereffende
  2. vereffende
  3. vereffende
  4. vereffenden
  5. vereffenden
  6. vereffenden
v.t.t.
  1. heb vereffend
  2. hebt vereffend
  3. heeft vereffend
  4. hebben vereffend
  5. hebben vereffend
  6. hebben vereffend
v.v.t.
  1. had vereffend
  2. had vereffend
  3. had vereffend
  4. hadden vereffend
  5. hadden vereffend
  6. hadden vereffend
o.t.t.t.
  1. zal vereffenen
  2. zult vereffenen
  3. zal vereffenen
  4. zullen vereffenen
  5. zullen vereffenen
  6. zullen vereffenen
o.v.t.t.
  1. zou vereffenen
  2. zou vereffenen
  3. zou vereffenen
  4. zouden vereffenen
  5. zouden vereffenen
  6. zouden vereffenen
diversen
  1. vereffen!
  2. vereffent!
  3. vereffend
  4. vereffenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vereffenen [znw.] nom

  1. vereffenen
    vereffenen; afrekenen