Dutch

Detailed Synonyms for versieren in Dutch

versieren:

versieren verbe (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)

  1. versieren
    versieren; afwerken; garneren; schotels garneren; opmaken; opsmukken
    • versieren verbe (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
    • afwerken verbe (werk af, werkt af, werkte af, werkten af, afgewerkt)
    • garneren verbe (garneer, garneert, garneerde, garneerden, gegarneerd)
    • opmaken verbe (maak op, maakt op, maakte op, maakten op, opgemaakt)
    • opsmukken verbe (smuk op, smukt op, smukte op, smukten op, opgesmukt)
  2. versieren
    versieren; decoreren; aankleden; versieringen aanbrengen
    • versieren verbe (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
    • decoreren verbe (decoreer, decoreert, decoreerde, decoreerden, gedecoreerd)
    • aankleden verbe (kleed aan, kleedt aan, kleedde aan, kleedden aan, aangekleed)
  3. versieren
    – ervoor zorgen dat het er komt 1
    versieren
    – ervoor zorgen dat het er komt 1
    • versieren verbe (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
      • hij heeft weer een paar vrije dagen versierd1
  4. versieren
    – hem zover krijgen dat hij wil vrijen 1
    versieren
    – hem zover krijgen dat hij wil vrijen 1
    • versieren verbe (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
      • zij heeft haar baas versierd1
  5. versieren
    – het er feestelijk uit laten zien 1
    versieren
    – het er feestelijk uit laten zien 1
    • versieren verbe (versier, versiert, versierde, versierden, versierd)
      • we versieren de kamer met slingers1

Conjugations for versieren:

o.t.t.
  1. versier
  2. versiert
  3. versiert
  4. versieren
  5. versieren
  6. versieren
o.v.t.
  1. versierde
  2. versierde
  3. versierde
  4. versierden
  5. versierden
  6. versierden
v.t.t.
  1. heb versierd
  2. hebt versierd
  3. heeft versierd
  4. hebben versierd
  5. hebben versierd
  6. hebben versierd
v.v.t.
  1. had versierd
  2. had versierd
  3. had versierd
  4. hadden versierd
  5. hadden versierd
  6. hadden versierd
o.t.t.t.
  1. zal versieren
  2. zult versieren
  3. zal versieren
  4. zullen versieren
  5. zullen versieren
  6. zullen versieren
o.v.t.t.
  1. zou versieren
  2. zou versieren
  3. zou versieren
  4. zouden versieren
  5. zouden versieren
  6. zouden versieren
diversen
  1. versier!
  2. versiert!
  3. versierd
  4. versierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

versieren [znw.] nom

  1. versieren
    versieren; optuigen
  2. versieren
  3. versieren
    opluisteren; versieren; het tooien

Related Definitions for "versieren":

  1. ervoor zorgen dat het er komt1
    • hij heeft weer een paar vrije dagen versierd1
  2. hem zover krijgen dat hij wil vrijen1
    • zij heeft haar baas versierd1
  3. het er feestelijk uit laten zien1
    • we versieren de kamer met slingers1