Dutch

Detailed Synonyms for verzekeren in Dutch

verzekeren:

verzekeren verbe (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)

  1. verzekeren
    garanderen; verzekeren; waarborgen; instaan voor; vast beloven
    • garanderen verbe (garandeer, garandeert, garandeerde, garandeerden, gegarandeerd)
    • verzekeren verbe (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)
    • waarborgen verbe (waarborg, waarborgt, waarborgde, waarborgden, gewaarborgd)
    • instaan voor verbe (sta in voor, staat in voor, stond in voor, stonden in voor, ingestaan voor)
    • vast beloven verbe (beloof vast, belooft vast, beloofde vast, beloofden vast, vast beloofd)
  2. verzekeren
    vastleggen; bevestigen; vastmaken; verzekeren; verbinden; vastzetten; vastbinden
    • vastleggen verbe (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • bevestigen verbe (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • vastmaken verbe (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • verzekeren verbe (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)
    • verbinden verbe (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • vastzetten verbe (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)
    • vastbinden verbe (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
  3. verzekeren
    – ervoor zorgen dat zeker is 1
    verzekeren
    – ervoor zorgen dat zeker is 1
    • verzekeren verbe (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)
      • bij een vakantie in het zuiden bent u verzekerd van zon1
  4. verzekeren
    – er een overeenkomst voor afsluiten waardoor schade vergoed wordt 1
    verzekeren
    – er een overeenkomst voor afsluiten waardoor schade vergoed wordt 1
    • verzekeren verbe (verzeker, verzekert, verzekerde, verzekerden, verzekerd)
      • wij hebben ons verzekerd tegen brand en diefstal1

Conjugations for verzekeren:

o.t.t.
  1. verzeker
  2. verzekert
  3. verzekert
  4. verzekeren
  5. verzekeren
  6. verzekeren
o.v.t.
  1. verzekerde
  2. verzekerde
  3. verzekerde
  4. verzekerden
  5. verzekerden
  6. verzekerden
v.t.t.
  1. heb verzekerd
  2. hebt verzekerd
  3. heeft verzekerd
  4. hebben verzekerd
  5. hebben verzekerd
  6. hebben verzekerd
v.v.t.
  1. had verzekerd
  2. had verzekerd
  3. had verzekerd
  4. hadden verzekerd
  5. hadden verzekerd
  6. hadden verzekerd
o.t.t.t.
  1. zal verzekeren
  2. zult verzekeren
  3. zal verzekeren
  4. zullen verzekeren
  5. zullen verzekeren
  6. zullen verzekeren
o.v.t.t.
  1. zou verzekeren
  2. zou verzekeren
  3. zou verzekeren
  4. zouden verzekeren
  5. zouden verzekeren
  6. zouden verzekeren
diversen
  1. verzeker!
  2. verzekert!
  3. verzekerd
  4. verzekerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternate Synonyms for "verzekeren":


Related Definitions for "verzekeren":

  1. ervoor zorgen dat zeker is1
    • bij een vakantie in het zuiden bent u verzekerd van zon1
  2. er een overeenkomst voor afsluiten waardoor schade vergoed wordt1
    • wij hebben ons verzekerd tegen brand en diefstal1