Dutch

Detailed Synonyms for weldoen in Dutch

weldoen:

weldoen verbe (doe wel, doet wel, deed wel, deden wel, welgedaan)

  1. weldoen
    helpen; assisteren; ondersteunen; seconderen; bijstaan; bijspringen; weldoen
    • helpen verbe (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)
    • assisteren verbe (assisteer, assisteert, assisteerde, assisteerden, geassisteerd)
    • ondersteunen verbe (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • seconderen verbe (secondeer, secondeert, secondeerde, secondeerden, gesecondeerd)
    • bijstaan verbe (sta bij, staat bij, stond bij, stonden bij, bijgestaan)
    • bijspringen verbe (spring bij, springt bij, sprong bij, sprongen bij, bijgesprongen)
    • weldoen verbe (doe wel, doet wel, deed wel, deden wel, welgedaan)
  2. weldoen
    helpen; weldoen; goeddoen; liefdadigheids werk doen

Conjugations for weldoen:

o.t.t.
  1. doe wel
  2. doet wel
  3. doet wel
  4. doen wel
  5. doen wel
  6. doen wel
o.v.t.
  1. deed wel
  2. deed wel
  3. deed wel
  4. deden wel
  5. deden wel
  6. deden wel
v.t.t.
  1. heb welgedaan
  2. hebt welgedaan
  3. heeft welgedaan
  4. hebben welgedaan
  5. hebben welgedaan
  6. hebben welgedaan
v.v.t.
  1. had welgedaan
  2. had welgedaan
  3. had welgedaan
  4. hadden welgedaan
  5. hadden welgedaan
  6. hadden welgedaan
o.t.t.t.
  1. zal weldoen
  2. zult weldoen
  3. zal weldoen
  4. zullen weldoen
  5. zullen weldoen
  6. zullen weldoen
o.v.t.t.
  1. zou weldoen
  2. zou weldoen
  3. zou weldoen
  4. zouden weldoen
  5. zouden weldoen
  6. zouden weldoen
diversen
  1. doe wel!
  2. doet wel!
  3. welgedaan
  4. weldoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze