Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. wentelen:


Dutch

Detailed Synonyms for wentelen in Dutch

wentelen:

wentelen verbe (wentel, wentelt, wentelde, wentelden, gewenteld)

  1. wentelen
    draaien; roteren; rollen; wentelen; ronddraaien; kantelen
    • draaien verbe (draai, draait, draaide, draaiden, gedraaid)
    • roteren verbe (roteer, roteert, roteerde, roteerden, geroteerd)
    • rollen verbe (rol, rolt, rolde, rolden, gerold)
    • wentelen verbe (wentel, wentelt, wentelde, wentelden, gewenteld)
    • ronddraaien verbe (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)
    • kantelen verbe (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)

Conjugations for wentelen:

o.t.t.
  1. wentel
  2. wentelt
  3. wentelt
  4. wentelen
  5. wentelen
  6. wentelen
o.v.t.
  1. wentelde
  2. wentelde
  3. wentelde
  4. wentelden
  5. wentelden
  6. wentelden
v.t.t.
  1. heb gewenteld
  2. hebt gewenteld
  3. heeft gewenteld
  4. hebben gewenteld
  5. hebben gewenteld
  6. hebben gewenteld
v.v.t.
  1. had gewenteld
  2. had gewenteld
  3. had gewenteld
  4. hadden gewenteld
  5. hadden gewenteld
  6. hadden gewenteld
o.t.t.t.
  1. zal wentelen
  2. zult wentelen
  3. zal wentelen
  4. zullen wentelen
  5. zullen wentelen
  6. zullen wentelen
o.v.t.t.
  1. zou wentelen
  2. zou wentelen
  3. zou wentelen
  4. zouden wentelen
  5. zouden wentelen
  6. zouden wentelen
diversen
  1. wentel!
  2. wentelt!
  3. gewenteld
  4. wentelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze