Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. zoemen:


Dutch

Detailed Synonyms for zoemen in Dutch

zoemen:

zoemen verbe (zoem, zoemt, zoemde, zoemden, gezoemd)

  1. zoemen
    zoemen; brommen
    • zoemen verbe (zoem, zoemt, zoemde, zoemden, gezoemd)
    • brommen verbe (brom, bromt, bromde, bromden, gebromd)
  2. zoemen
    zoemen; gonzen
    • zoemen verbe (zoem, zoemt, zoemde, zoemden, gezoemd)
    • gonzen verbe (gons, gonst, gonsde, gonsden, gegonsd)

Conjugations for zoemen:

o.t.t.
  1. zoem
  2. zoemt
  3. zoemt
  4. zoemen
  5. zoemen
  6. zoemen
o.v.t.
  1. zoemde
  2. zoemde
  3. zoemde
  4. zoemden
  5. zoemden
  6. zoemden
v.t.t.
  1. heb gezoemd
  2. hebt gezoemd
  3. heeft gezoemd
  4. hebben gezoemd
  5. hebben gezoemd
  6. hebben gezoemd
v.v.t.
  1. had gezoemd
  2. had gezoemd
  3. had gezoemd
  4. hadden gezoemd
  5. hadden gezoemd
  6. hadden gezoemd
o.t.t.t.
  1. zal zoemen
  2. zult zoemen
  3. zal zoemen
  4. zullen zoemen
  5. zullen zoemen
  6. zullen zoemen
o.v.t.t.
  1. zou zoemen
  2. zou zoemen
  3. zou zoemen
  4. zouden zoemen
  5. zouden zoemen
  6. zouden zoemen
diversen
  1. zoem!
  2. zoemt!
  3. gezoemd
  4. zoemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze