Dutch

Detailed Synonyms for zwoegen in Dutch

zwoegen:

zwoegen verbe (zwoeg, zwoegt, zwoegde, zwoegden, gezwoegd)

  1. zwoegen
    zwoegen; ploeteren; sloven; afbeulen; sappelen; afjakkeren; afsloven; zich afsloven
    • zwoegen verbe (zwoeg, zwoegt, zwoegde, zwoegden, gezwoegd)
    • ploeteren verbe (ploeter, ploetert, ploeterde, ploeterden, geploeterd)
    • sloven verbe (sloof, slooft, sloofte, slooften, geslooft)
    • afbeulen verbe (beul af, beult af, beulde af, beulden af, afgebeuld)
    • sappelen verbe (sappel, sappelt, sappelde, sappelden, gesappeld)
    • afjakkeren verbe (jakker af, jakkert af, jakkerde af, jakkerden af, afgejakkerd)
    • afsloven verbe (sloof af, slooft af, sloofde af, sloofden af, afgesloofd)

Conjugations for zwoegen:

o.t.t.
  1. zwoeg
  2. zwoegt
  3. zwoegt
  4. zwoegen
  5. zwoegen
  6. zwoegen
o.v.t.
  1. zwoegde
  2. zwoegde
  3. zwoegde
  4. zwoegden
  5. zwoegden
  6. zwoegden
v.t.t.
  1. heb gezwoegd
  2. hebt gezwoegd
  3. heeft gezwoegd
  4. hebben gezwoegd
  5. hebben gezwoegd
  6. hebben gezwoegd
v.v.t.
  1. had gezwoegd
  2. had gezwoegd
  3. had gezwoegd
  4. hadden gezwoegd
  5. hadden gezwoegd
  6. hadden gezwoegd
o.t.t.t.
  1. zal zwoegen
  2. zult zwoegen
  3. zal zwoegen
  4. zullen zwoegen
  5. zullen zwoegen
  6. zullen zwoegen
o.v.t.t.
  1. zou zwoegen
  2. zou zwoegen
  3. zou zwoegen
  4. zouden zwoegen
  5. zouden zwoegen
  6. zouden zwoegen
diversen
  1. zwoeg!
  2. zwoegt!
  3. gezwoegd
  4. zwoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze