Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aangrijpen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aangrijpen from Dutch to Swedish

aangrijpen:

aangrijpen verbe (grijp aan, grijpt aan, greep aan, grepen aan, aangegrepen)

  1. aangrijpen (benutten; gebruiken; toepassen; aanwenden)
    använda; nyttja; tillgodogöra sig
    • använda verbe (använder, använde, använt)
    • nyttja verbe (nyttjar, nyttjade, nyttjat)
    • tillgodogöra sig verbe (tillgodogör sig, tillgodogjorde sig, tillgodogjort sig)
  2. aangrijpen (ontroeren)
    känna
    • känna verbe (känner, kännde, kännt)

Conjugations for aangrijpen:

o.t.t.
  1. grijp aan
  2. grijpt aan
  3. grijpt aan
  4. grijpen aan
  5. grijpen aan
  6. grijpen aan
o.v.t.
  1. greep aan
  2. greep aan
  3. greep aan
  4. grepen aan
  5. grepen aan
  6. grepen aan
v.t.t.
  1. heb aangegrepen
  2. hebt aangegrepen
  3. heeft aangegrepen
  4. hebben aangegrepen
  5. hebben aangegrepen
  6. hebben aangegrepen
v.v.t.
  1. had aangegrepen
  2. had aangegrepen
  3. had aangegrepen
  4. hadden aangegrepen
  5. hadden aangegrepen
  6. hadden aangegrepen
o.t.t.t.
  1. zal aangrijpen
  2. zult aangrijpen
  3. zal aangrijpen
  4. zullen aangrijpen
  5. zullen aangrijpen
  6. zullen aangrijpen
o.v.t.t.
  1. zou aangrijpen
  2. zou aangrijpen
  3. zou aangrijpen
  4. zouden aangrijpen
  5. zouden aangrijpen
  6. zouden aangrijpen
diversen
  1. grijp aan!
  2. grijpt aan!
  3. aangegrepen
  4. aangrijpende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aangrijpen [znw.] nom

  1. aangrijpen (beetpakken; aanpakken; aanklampen; aanvatten)

Translation Matrix for aangrijpen:

NounRelated TranslationsOther Translations
få tag i aangrijpen; aanklampen; aanpakken; aanvatten; beetpakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
använda aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; bezigen; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gelden; hanteren; inspannen; moeite geven; omleggen; opmaken; praktiseren; profiteren; solliciteren; sport uitoefenen; toepassen; utiliseren; van kracht zijn; verbruiken
få tag i te pakken krijgen; tepakkenkrijgen
känna aangrijpen; ontroeren beleven; bemerken; bespeuren; betasten; bevoelen; ervaren; gewaarworden; iets voelen; kennen; merken; ondervinden; ontwaren; op de hoogte zijn; voelen; waarnemen; weten; zien
nyttja aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; utiliseren
tillgodogöra sig aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruiken; toepassen

Wiktionary Translations for aangrijpen:


Cross Translation:
FromToVia
aangrijpen röra move — to arouse the feelings or passions of
aangrijpen anfalla; angripa; överfalla; anfäkta assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise.
aangrijpen anfalla attaquerassaillir par agression.

External Machine Translations:

Related Translations for aangrijpen