Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aanreiken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aanreiken from Dutch to Swedish

aanreiken:

aanreiken verbe (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)

  1. aanreiken (geven; reiken; aangeven)
    skicka; räcka
    • skicka verbe (skickar, skickade, skickat)
    • räcka verbe (räcker, räckte, räckt)
  2. aanreiken (geven; overgeven; overhandigen; )
    ge; överräcka; överlämna
    • ge verbe (ger, gav, givit)
    • överräcka verbe (överräcker, överräckte, överräckt)
    • överlämna verbe (överlämnar, överlämnade, överlämnat)

Conjugations for aanreiken:

o.t.t.
  1. reik aan
  2. reikt aan
  3. reikt aan
  4. reiken aan
  5. reiken aan
  6. reiken aan
o.v.t.
  1. reikte aan
  2. reikte aan
  3. reikte aan
  4. reikten aan
  5. reikten aan
  6. reikten aan
v.t.t.
  1. heb aangereikt
  2. hebt aangereikt
  3. heeft aangereikt
  4. hebben aangereikt
  5. hebben aangereikt
  6. hebben aangereikt
v.v.t.
  1. had aangereikt
  2. had aangereikt
  3. had aangereikt
  4. hadden aangereikt
  5. hadden aangereikt
  6. hadden aangereikt
o.t.t.t.
  1. zal aanreiken
  2. zult aanreiken
  3. zal aanreiken
  4. zullen aanreiken
  5. zullen aanreiken
  6. zullen aanreiken
o.v.t.t.
  1. zou aanreiken
  2. zou aanreiken
  3. zou aanreiken
  4. zouden aanreiken
  5. zouden aanreiken
  6. zouden aanreiken
diversen
  1. reik aan!
  2. reikt aan!
  3. aangereikt
  4. aanreikende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aanreiken:

NounRelated TranslationsOther Translations
räcka aaneenschakeling; gelid; keten; reeks; rij; samentrekking; samenvoeging; serie
skicka verzending
överlämna afdracht; inlevering
VerbRelated TranslationsOther Translations
ge aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; doneren; geven; komen tot; leveren; reiken; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen
räcka aanbieden; aangeven; aanreiken; geven; reiken genoeg zijn; komen tot; reiken; toereikend zijn; voldoende zijn
skicka aanbieden; aangeven; aanreiken; geven; reiken aanleveren; afleveren; bezorgen; brengen; leveren; opsturen; overhandigen; posten; sturen; toeleveren; toezenden; versturen; verzenden; wegsturen; wegzenden; zenden
överlämna aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; consigneren; in consignatie zenden; rondbrengen; thuisbezorgen
överräcka aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; afgeven; indienen; inleveren; overhandigen

Wiktionary Translations for aanreiken:


Cross Translation:
FromToVia
aanreiken skänka; ge; giva donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne.

External Machine Translations: