Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. aarzelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for aarzelen from Dutch to Swedish

aarzelen:

aarzelen verbe (aarzel, aarzelt, aarzelde, aarzelden, geaarzeld)

  1. aarzelen (talmen; weifelen; dubben)
    tveka; tänka över
    • tveka verbe (tvekar, tvekade, tvekat)
    • tänka över verbe (tänker över, tänkte över, tänkt över)
  2. aarzelen (twijfelen; weifelen)
    tveka
    • tveka verbe (tvekar, tvekade, tvekat)
  3. aarzelen (talmen; hannesen; zeiken; )
    uppehålla; fördröja
    • uppehålla verbe (uppehåller, uppehöll, uppehållit)
    • fördröja verbe (fördröjer, fördröjde, fördröjt)

Conjugations for aarzelen:

o.t.t.
  1. aarzel
  2. aarzelt
  3. aarzelt
  4. aarzelen
  5. aarzelen
  6. aarzelen
o.v.t.
  1. aarzelde
  2. aarzelde
  3. aarzelde
  4. aarzelden
  5. aarzelden
  6. aarzelden
v.t.t.
  1. heb geaarzeld
  2. hebt geaarzeld
  3. heeft geaarzeld
  4. hebben geaarzeld
  5. hebben geaarzeld
  6. hebben geaarzeld
v.v.t.
  1. had geaarzeld
  2. had geaarzeld
  3. had geaarzeld
  4. hadden geaarzeld
  5. hadden geaarzeld
  6. hadden geaarzeld
o.t.t.t.
  1. zal aarzelen
  2. zult aarzelen
  3. zal aarzelen
  4. zullen aarzelen
  5. zullen aarzelen
  6. zullen aarzelen
o.v.t.t.
  1. zou aarzelen
  2. zou aarzelen
  3. zou aarzelen
  4. zouden aarzelen
  5. zouden aarzelen
  6. zouden aarzelen
diversen
  1. aarzel!
  2. aarzelt!
  3. geaarzeld
  4. aarzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for aarzelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
tänka över peinzer
VerbRelated TranslationsOther Translations
fördröja aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
tveka aarzelen; dubben; talmen; twijfelen; weifelen besluiteloos zijn; onzeker zijn; twijfelen
tänka över aarzelen; dubben; talmen; weifelen afwegen; beschouwen; doordenken; in acht nemen; ontzien; overdenken; overwegen; sparen; verschonen; wikken en wegen
uppehålla aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren behouden; in stand houden; onderhouden; ophouden; rekken; temporiseren; vertragen
- twijfelen

Synonyms for "aarzelen":


Antonyms for "aarzelen":


Related Definitions for "aarzelen":

  1. je bent onzeker en je wacht nog even voordat je iets doet1
    • toen hij vroeg of ik over die sloot wilde springen, aarzelde ik1

Wiktionary Translations for aarzelen:


Cross Translation:
FromToVia
aarzelen tveka barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité.
aarzelen tveka hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre.