Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afdanken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for afdanken from Dutch to Swedish

afdanken:

afdanken verbe (dank af, dankt af, dankte af, dankten af, afgedankt)

  1. afdanken (van zijn positie verdrijven; afvloeien; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten)
    släppa; sparka; avskeda; säga upp
    • släppa verbe (släpper, släppte, släppt)
    • sparka verbe (sparkar, sparkade, sparkat)
    • avskeda verbe (avskedar, avskedade, avskedat)
    • säga upp verbe (säger upp, sa upp, sagt upp)
  2. afdanken (ecarteren)
    förkasta; kassera; kasta bort; lägga bort
    • förkasta verbe (förkastar, förkastade, förkastat)
    • kassera verbe (kasserar, kasserade, kasserat)
    • kasta bort verbe (kastar bort, kastade bort, kastat bort)
    • lägga bort verbe (lägger bort, lade bort, legat bort)

Conjugations for afdanken:

o.t.t.
  1. dank af
  2. dankt af
  3. dankt af
  4. danken af
  5. danken af
  6. danken af
o.v.t.
  1. dankte af
  2. dankte af
  3. dankte af
  4. dankten af
  5. dankten af
  6. dankten af
v.t.t.
  1. heb afgedankt
  2. hebt afgedankt
  3. heeft afgedankt
  4. hebben afgedankt
  5. hebben afgedankt
  6. hebben afgedankt
v.v.t.
  1. had afgedankt
  2. had afgedankt
  3. had afgedankt
  4. hadden afgedankt
  5. hadden afgedankt
  6. hadden afgedankt
o.t.t.t.
  1. zal afdanken
  2. zult afdanken
  3. zal afdanken
  4. zullen afdanken
  5. zullen afdanken
  6. zullen afdanken
o.v.t.t.
  1. zou afdanken
  2. zou afdanken
  3. zou afdanken
  4. zouden afdanken
  5. zouden afdanken
  6. zouden afdanken
diversen
  1. dank af!
  2. dankt af!
  3. afgedankt
  4. afdankende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afdanken [znw.] nom

  1. afdanken (uit de dienst ontslaan; ontslaan; afschaffen)

Translation Matrix for afdanken:

NounRelated TranslationsOther Translations
kasta bort weggooien
slänga ut afdanken; afschaffen; ontslaan; uit de dienst ontslaan
VerbRelated TranslationsOther Translations
avskeda aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven dwingen ontslag te nemen; ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden
förkasta afdanken; ecarteren afkeuren; afschaffen; afstemmen; afwijzen; verwerpen
kassera afdanken; ecarteren afschaffen; laten uitvallen; sodemieteren
kasta bort afdanken; ecarteren afsmijten; afwerpen; verbeuzelen; verknoeien; verlummelen; verwijderen; weggooien; wegsmijten
lägga bort afdanken; ecarteren plaatsen; zetten
slänga ut uitgooien; uitwerpen; weggooien
släppa aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven afhelpen; afsmijten; afstand doen; afwerpen; afzien; afzien van rechtsvervolging; amnestie verlenen; bevrijden van; detacheren; dumpen; invrijheidstellen; lanceren; laten gaan; laten vallen; loshaken; loskrijgen; loslaten; losmaken; loswerken; niet vasthouden; op de markt brengen; scheiden; seponeren; uitgeven; van last bevrijden; verlossen; vrijlaten
sparka aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven in werking stellen; ontheffen; ontslaan; opstarten; schoppen; trappen; trappen geven; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden
säga upp aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven delgen; tenietdoen; vernietigen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
släppa versie

Wiktionary Translations for afdanken:


Cross Translation:
FromToVia
afdanken avskeda; säga upp licenciercongédier un employé.
afdanken förjaga renvoyerenvoyer de nouveau.