Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. bezinnen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for bezinnen from Dutch to Swedish

bezinnen:

bezinnen verbe (bezin, bezint, bezon, bezonnen, bezonnen)

  1. bezinnen
    eftersinna; begrunda; betänka
    • eftersinna verbe (eftersinnar, eftersinnade, eftersinnat)
    • begrunda verbe (begrundar, begrundade, begrundat)
    • betänka verbe (betänker, betänkte, betänkt)

Conjugations for bezinnen:

o.t.t.
  1. bezin
  2. bezint
  3. bezint
  4. bezinnen
  5. bezinnen
  6. bezinnen
o.v.t.
  1. bezon
  2. bezon
  3. bezon
  4. bezonnen
  5. bezonnen
  6. bezonnen
v.t.t.
  1. heb bezonnen
  2. hebt bezonnen
  3. heeft bezonnen
  4. hebben bezonnen
  5. hebben bezonnen
  6. hebben bezonnen
v.v.t.
  1. had bezonnen
  2. had bezonnen
  3. had bezonnen
  4. hadden bezonnen
  5. hadden bezonnen
  6. hadden bezonnen
o.t.t.t.
  1. zal bezinnen
  2. zult bezinnen
  3. zal bezinnen
  4. zullen bezinnen
  5. zullen bezinnen
  6. zullen bezinnen
o.v.t.t.
  1. zou bezinnen
  2. zou bezinnen
  3. zou bezinnen
  4. zouden bezinnen
  5. zouden bezinnen
  6. zouden bezinnen
diversen
  1. bezin!
  2. bezint!
  3. bezonnen
  4. bezinnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezinnen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
begrunda bezinnen
betänka bezinnen bedenken; beschouwen; bespiegelen; nadenken; op het oog hebben; overdenken; overpeinzen; peinzen
eftersinna bezinnen

Wiktionary Translations for bezinnen:


Cross Translation:
FromToVia
bezinnen besinna sig; komma på .... tankar; tänka efter besinnen — (reflexiv) klar werden, nachdenken