Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. binnentrekken:


Dutch

Detailed Translations for binnentrekken from Dutch to Swedish

binnentrekken:

binnentrekken verbe (trek binnen, trekt binnen, trok binnen, trokken binnen, binnengetrokken)

  1. binnentrekken (binnenmarcheren)
    inträda; tåga in; vandra in; marschera in
    • inträda verbe (inträr, inträdde, inträtt)
    • tåga in verbe (tågar in, tågade in, tågat in)
    • vandra in verbe (vandrar in, vandrade in, vandrat in)
    • marschera in verbe (marscherar in, marscherade in, marscherat in)

Conjugations for binnentrekken:

o.t.t.
  1. trek binnen
  2. trekt binnen
  3. trekt binnen
  4. trekken binnen
  5. trekken binnen
  6. trekken binnen
o.v.t.
  1. trok binnen
  2. trok binnen
  3. trok binnen
  4. trokken binnen
  5. trokken binnen
  6. trokken binnen
v.t.t.
  1. heb binnengetrokken
  2. hebt binnengetrokken
  3. heeft binnengetrokken
  4. hebben binnengetrokken
  5. hebben binnengetrokken
  6. hebben binnengetrokken
v.v.t.
  1. had binnengetrokken
  2. had binnengetrokken
  3. had binnengetrokken
  4. hadden binnengetrokken
  5. hadden binnengetrokken
  6. hadden binnengetrokken
o.t.t.t.
  1. zal binnentrekken
  2. zult binnentrekken
  3. zal binnentrekken
  4. zullen binnentrekken
  5. zullen binnentrekken
  6. zullen binnentrekken
o.v.t.t.
  1. zou binnentrekken
  2. zou binnentrekken
  3. zou binnentrekken
  4. zouden binnentrekken
  5. zouden binnentrekken
  6. zouden binnentrekken
en verder
  1. ben binnengetrokken
  2. bent binnengetrokken
  3. is binnengetrokken
  4. zijn binnengetrokken
  5. zijn binnengetrokken
  6. zijn binnengetrokken
diversen
  1. trek binnen!
  2. trekt binnen!
  3. binnengetrokken
  4. binnentrekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for binnentrekken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
inträda binnenmarcheren; binnentrekken inboeken
marschera in binnenmarcheren; binnentrekken
tåga in binnenmarcheren; binnentrekken
vandra in binnenmarcheren; binnentrekken