Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. boemelen:
  2. boemel:


Dutch

Detailed Translations for boemelen from Dutch to Swedish

boemelen:

boemelen verbe (boemel, boemelt, boemelde, boemelden, geboemeld)

  1. boemelen (aan de zwier gaan)
    ut och festa
    • ut och festa verbe (ut och festar, ut och festade, ut och festat)

Conjugations for boemelen:

o.t.t.
  1. boemel
  2. boemelt
  3. boemelt
  4. boemelen
  5. boemelen
  6. boemelen
o.v.t.
  1. boemelde
  2. boemelde
  3. boemelde
  4. boemelden
  5. boemelden
  6. boemelden
v.t.t.
  1. heb geboemeld
  2. hebt geboemeld
  3. heeft geboemeld
  4. hebben geboemeld
  5. hebben geboemeld
  6. hebben geboemeld
v.v.t.
  1. had geboemeld
  2. had geboemeld
  3. had geboemeld
  4. hadden geboemeld
  5. hadden geboemeld
  6. hadden geboemeld
o.t.t.t.
  1. zal boemelen
  2. zult boemelen
  3. zal boemelen
  4. zullen boemelen
  5. zullen boemelen
  6. zullen boemelen
o.v.t.t.
  1. zou boemelen
  2. zou boemelen
  3. zou boemelen
  4. zouden boemelen
  5. zouden boemelen
  6. zouden boemelen
diversen
  1. boemel!
  2. boemelt!
  3. geboemeld
  4. boemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for boemelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ut och festa aan de zwier gaan; boemelen

Related Words for "boemelen":


boemelen form of boemel:

boemel [de ~ (m)] nom

  1. de boemel (boemeltrein)

Translation Matrix for boemel:

NounRelated TranslationsOther Translations
långsamt tåg boemel; boemeltrein
persontåg boemel; boemeltrein boemeltreintje; personentrein; stoptrein; stoptreintje

Related Words for "boemel":

  • boemelen, boemels, boemeltje, boemeltjes