Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. frommelen:


Dutch

Detailed Translations for frommelen from Dutch to Swedish

frommelen:

frommelen verbe (frommel, frommelt, frommelde, frommelden, gefrommeld)

  1. frommelen
    treva; fumla; famla
    • treva verbe (trevar, trevade, trevat)
    • fumla verbe (fumlar, fumlade, fumlat)
    • famla verbe (famlar, famlade, famlat)

Conjugations for frommelen:

o.t.t.
  1. frommel
  2. frommelt
  3. frommelt
  4. frommelen
  5. frommelen
  6. frommelen
o.v.t.
  1. frommelde
  2. frommelde
  3. frommelde
  4. frommelden
  5. frommelden
  6. frommelden
v.t.t.
  1. heb gefrommeld
  2. hebt gefrommeld
  3. heeft gefrommeld
  4. hebben gefrommeld
  5. hebben gefrommeld
  6. hebben gefrommeld
v.v.t.
  1. had gefrommeld
  2. had gefrommeld
  3. had gefrommeld
  4. hadden gefrommeld
  5. hadden gefrommeld
  6. hadden gefrommeld
o.t.t.t.
  1. zal frommelen
  2. zult frommelen
  3. zal frommelen
  4. zullen frommelen
  5. zullen frommelen
  6. zullen frommelen
o.v.t.t.
  1. zou frommelen
  2. zou frommelen
  3. zou frommelen
  4. zouden frommelen
  5. zouden frommelen
  6. zouden frommelen
en verder
  1. is gefrommeld
  2. zijn gefrommeld
diversen
  1. frommel!
  2. frommelt!
  3. gefrommeld
  4. frommelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for frommelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
famla frommelen
fumla frommelen haspelen; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; stuntelen; tot een warboel maken; verprutsen; verwarren
treva frommelen graaien; grabbelen; op de tast lopen; snuffelen