Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gekwalificeerd:
  2. kwalificeren:


Dutch

Detailed Translations for gekwalificeerd from Dutch to Swedish

gekwalificeerd:

gekwalificeerd adj

  1. gekwalificeerd (gediplomeerd)

Translation Matrix for gekwalificeerd:

ModifierRelated TranslationsOther Translations
kvalificerad gediplomeerd; gekwalificeerd
kvalificerat gediplomeerd; gekwalificeerd

gekwalificeerd form of kwalificeren:

kwalificeren verbe (kwalificeer, kwalificeert, kwalificeerde, kwalificeerden, gekwalificeerd)

  1. kwalificeren
    kvalificera; modifiera
    • kvalificera verbe (kvalificerar, kvalificerade, kvalificerat)
    • modifiera verbe (modifierar, modifierade, modifierat)

Conjugations for kwalificeren:

o.t.t.
  1. kwalificeer
  2. kwalificeert
  3. kwalificeert
  4. kwalificeren
  5. kwalificeren
  6. kwalificeren
o.v.t.
  1. kwalificeerde
  2. kwalificeerde
  3. kwalificeerde
  4. kwalificeerden
  5. kwalificeerden
  6. kwalificeerden
v.t.t.
  1. ben gekwalificeerd
  2. bent gekwalificeerd
  3. is gekwalificeerd
  4. zijn gekwalificeerd
  5. zijn gekwalificeerd
  6. zijn gekwalificeerd
v.v.t.
  1. was gekwalificeerd
  2. was gekwalificeerd
  3. was gekwalificeerd
  4. waren gekwalificeerd
  5. waren gekwalificeerd
  6. waren gekwalificeerd
o.t.t.t.
  1. zal kwalificeren
  2. zult kwalificeren
  3. zal kwalificeren
  4. zullen kwalificeren
  5. zullen kwalificeren
  6. zullen kwalificeren
o.v.t.t.
  1. zou kwalificeren
  2. zou kwalificeren
  3. zou kwalificeren
  4. zouden kwalificeren
  5. zouden kwalificeren
  6. zouden kwalificeren
en verder
  1. heb gekwalificeerd
  2. hebt gekwalificeerd
  3. is gekwalificeerd
  4. zijn gekwalificeerd
  5. zijn gekwalificeerd
  6. zijn gekwalificeerd
diversen
  1. kwalificeer!
  2. kwalificeert!
  3. gekwalificeerd
  4. kwalificerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for kwalificeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
kvalificera kwalificeren
modifiera kwalificeren amenderen; herzien; modificeren; omwerken; veranderen; wijzigen