Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. handwerken:
  2. handwerk:


Dutch

Detailed Translations for handwerken from Dutch to Swedish

handwerken:

handwerken verbe (handwerk, handwerkt, handwerkte, handwerkten, gehandwerkt)

  1. handwerken
    handarbeta
    • handarbeta verbe (handarbetar, handarbetade, handarbetat)

Conjugations for handwerken:

o.t.t.
  1. handwerk
  2. handwerkt
  3. handwerkt
  4. handwerken
  5. handwerken
  6. handwerken
o.v.t.
  1. handwerkte
  2. handwerkte
  3. handwerkte
  4. handwerkten
  5. handwerkten
  6. handwerkten
v.t.t.
  1. heb gehandwerkt
  2. hebt gehandwerkt
  3. heeft gehandwerkt
  4. hebben gehandwerkt
  5. hebben gehandwerkt
  6. hebben gehandwerkt
v.v.t.
  1. had gehandwerkt
  2. had gehandwerkt
  3. had gehandwerkt
  4. hadden gehandwerkt
  5. hadden gehandwerkt
  6. hadden gehandwerkt
o.t.t.t.
  1. zal handwerken
  2. zult handwerken
  3. zal handwerken
  4. zullen handwerken
  5. zullen handwerken
  6. zullen handwerken
o.v.t.t.
  1. zou handwerken
  2. zou handwerken
  3. zou handwerken
  4. zouden handwerken
  5. zouden handwerken
  6. zouden handwerken
en verder
  1. is gehandwerkt
  2. zijn gehandwerkt
diversen
  1. handwerk!
  2. handwerkt!
  3. gehandwerkt
  4. handwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for handwerken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
handarbeta handwerken

Related Words for "handwerken":


handwerk:

handwerk [het ~] nom

  1. het handwerk
    handarbete

Translation Matrix for handwerk:

NounRelated TranslationsOther Translations
handarbete handwerk bedrevenheid; handarbeid; handenarbeid; handvaardigheid; handwerkje; met de handen verricht werk; vaardigheid met de hand

Related Words for "handwerk":