Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. herbouwen:
  2. herbouw:


Dutch

Detailed Translations for herbouwen from Dutch to Swedish

herbouwen:

herbouwen verbe (herbouw, herbouwt, herbouwde, herbouwden, herbouwd)

  1. herbouwen (opnieuw bouwen; reconstrueren)
    återuppbygga
    • återuppbygga verbe (återuppbygger, återuppbyggde, återuppbyggt)

Conjugations for herbouwen:

o.t.t.
  1. herbouw
  2. herbouwt
  3. herbouwt
  4. herbouwen
  5. herbouwen
  6. herbouwen
o.v.t.
  1. herbouwde
  2. herbouwde
  3. herbouwde
  4. herbouwden
  5. herbouwden
  6. herbouwden
v.t.t.
  1. heb herbouwd
  2. hebt herbouwd
  3. heeft herbouwd
  4. hebben herbouwd
  5. hebben herbouwd
  6. hebben herbouwd
v.v.t.
  1. had herbouwd
  2. had herbouwd
  3. had herbouwd
  4. hadden herbouwd
  5. hadden herbouwd
  6. hadden herbouwd
o.t.t.t.
  1. zal herbouwen
  2. zult herbouwen
  3. zal herbouwen
  4. zullen herbouwen
  5. zullen herbouwen
  6. zullen herbouwen
o.v.t.t.
  1. zou herbouwen
  2. zou herbouwen
  3. zou herbouwen
  4. zouden herbouwen
  5. zouden herbouwen
  6. zouden herbouwen
en verder
  1. is herbouwd
  2. zijn herbouwd
diversen
  1. herbouw!
  2. herbouwt!
  3. herbouwd
  4. herbouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for herbouwen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
återuppbygga herbouwen; opnieuw bouwen; reconstrueren

Related Words for "herbouwen":


herbouwen form of herbouw:

herbouw [de ~ (m)] nom

  1. de herbouw (reconstructie)

Translation Matrix for herbouw:

NounRelated TranslationsOther Translations
rekonstruktion herbouw; reconstructie
återuppbyggnad herbouw; reconstructie wederopbouw

Related Words for "herbouw":


External Machine Translations: