Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. metselen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for metselen from Dutch to Swedish

metselen:

metselen verbe (metsel, metselt, metselde, metselden, gemetseld)

  1. metselen
    mura; mejsla
    • mura verbe (murar, murade, murat)
    • mejsla verbe (mejslar, mejslade, mejslat)

Conjugations for metselen:

o.t.t.
  1. metsel
  2. metselt
  3. metselt
  4. metselen
  5. metselen
  6. metselen
o.v.t.
  1. metselde
  2. metselde
  3. metselde
  4. metselden
  5. metselden
  6. metselden
v.t.t.
  1. heb gemetseld
  2. hebt gemetseld
  3. heeft gemetseld
  4. hebben gemetseld
  5. hebben gemetseld
  6. hebben gemetseld
v.v.t.
  1. had gemetseld
  2. had gemetseld
  3. had gemetseld
  4. hadden gemetseld
  5. hadden gemetseld
  6. hadden gemetseld
o.t.t.t.
  1. zal metselen
  2. zult metselen
  3. zal metselen
  4. zullen metselen
  5. zullen metselen
  6. zullen metselen
o.v.t.t.
  1. zou metselen
  2. zou metselen
  3. zou metselen
  4. zouden metselen
  5. zouden metselen
  6. zouden metselen
diversen
  1. metsel!
  2. metselt!
  3. gemetseld
  4. metselend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for metselen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
mejsla metselen
mura metselen

Wiktionary Translations for metselen:


Cross Translation:
FromToVia
metselen mura maçonner — maçonnerie|fr revêtir de maçonnerie.