Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. normaliseren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for normaliseren from Dutch to Swedish

normaliseren:

normaliseren verbe (normaliseer, normaliseert, normaliseerde, normaliseerden, genormaliseerd)

  1. normaliseren (standaardiseren)
    standardisera; normalisera
    • standardisera verbe (standardiserar, standardiserade, standardiserat)
    • normalisera verbe (normaliserar, normaliserade, normaliserat)

Conjugations for normaliseren:

o.t.t.
  1. normaliseer
  2. normaliseert
  3. normaliseert
  4. normaliseren
  5. normaliseren
  6. normaliseren
o.v.t.
  1. normaliseerde
  2. normaliseerde
  3. normaliseerde
  4. normaliseerden
  5. normaliseerden
  6. normaliseerden
v.t.t.
  1. heb genormaliseerd
  2. hebt genormaliseerd
  3. heeft genormaliseerd
  4. hebben genormaliseerd
  5. hebben genormaliseerd
  6. hebben genormaliseerd
v.v.t.
  1. had genormaliseerd
  2. had genormaliseerd
  3. had genormaliseerd
  4. hadden genormaliseerd
  5. hadden genormaliseerd
  6. hadden genormaliseerd
o.t.t.t.
  1. zal normaliseren
  2. zult normaliseren
  3. zal normaliseren
  4. zullen normaliseren
  5. zullen normaliseren
  6. zullen normaliseren
o.v.t.t.
  1. zou normaliseren
  2. zou normaliseren
  3. zou normaliseren
  4. zouden normaliseren
  5. zouden normaliseren
  6. zouden normaliseren
en verder
  1. is genormaliseerd
  2. zijn genormaliseerd
diversen
  1. normaliseer!
  2. normaliseert!
  3. genormaliseerd
  4. normaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

normaliseren

  1. normaliseren
    normalisera
    • normalisera verbe (normaliserar, normaliserade, normaliserat)

Translation Matrix for normaliseren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
normalisera normaliseren; standaardiseren
standardisera normaliseren; standaardiseren norm bepalen; normeren; standaard aanbrengen

Wiktionary Translations for normaliseren:


Cross Translation:
FromToVia
normaliseren normalisera normalize — to make normal