Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ontsluieren:


Dutch

Detailed Translations for ontsluieren from Dutch to Swedish

ontsluieren:

ontsluieren verbe (ontsluier, ontsluiert, ontsluierde, ontsluierden, ontsluierd)

  1. ontsluieren
    avslöja; avtäcka
    • avslöja verbe (avslöjer, avslöjde, avslöjt)
    • avtäcka verbe (avtäcker, avtäckte, avtäckt)

Conjugations for ontsluieren:

o.t.t.
  1. ontsluier
  2. ontsluiert
  3. ontsluiert
  4. ontsluierend
  5. ontsluierend
  6. ontsluierend
o.v.t.
  1. ontsluierde
  2. ontsluierde
  3. ontsluierde
  4. ontsluierden
  5. ontsluierden
  6. ontsluierden
v.t.t.
  1. heb ontsluierd
  2. hebt ontsluierd
  3. heeft ontsluierd
  4. hebben ontsluierd
  5. hebben ontsluierd
  6. hebben ontsluierd
v.v.t.
  1. had ontsluierd
  2. had ontsluierd
  3. had ontsluierd
  4. hadden ontsluierd
  5. hadden ontsluierd
  6. hadden ontsluierd
o.t.t.t.
  1. zal ontsluieren
  2. zult ontsluieren
  3. zal ontsluieren
  4. zullen ontsluieren
  5. zullen ontsluieren
  6. zullen ontsluieren
o.v.t.t.
  1. zou ontsluieren
  2. zou ontsluieren
  3. zou ontsluieren
  4. zouden ontsluieren
  5. zouden ontsluieren
  6. zouden ontsluieren
en verder
  1. is ontsluierd
  2. zijn ontsluierd
diversen
  1. ontsluier!
  2. ontsluiert!
  3. ontsluierd
  4. ontsluierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontsluieren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
avslöja ontsluieren bloot leggen; blootleggen; klikken; ontdekken; onthullen; ontmaskeren; ontplooien; ontpoppen; ontpoppen als; ontwaren; openen; openstellen; opsporen; reveleren; toegankelijk maken; uiteenvouwen; verklappen; verklikken; verlinken; verraden; vrijgeven
avtäcka ontsluieren