Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ontspannen:


Dutch

Detailed Translations for ontspannen from Dutch to Swedish

ontspannen:

ontspannen verbe (ontspan, ontspant, ontspande, ontspanden, ontspannen)

  1. ontspannen (relaxen)
    slappna av; spänna av
    • slappna av verbe (slappnar av, slappnade av, slappnat av)
    • spänna av verbe (spänner av, spände av, spänt av)

Conjugations for ontspannen:

o.t.t.
  1. ontspan
  2. ontspant
  3. ontspant
  4. ontspannen
  5. ontspannen
  6. ontspannen
o.v.t.
  1. ontspande
  2. ontspande
  3. ontspande
  4. ontspanden
  5. ontspanden
  6. ontspanden
v.t.t.
  1. ben ontspannen
  2. bent ontspannen
  3. is ontspannen
  4. zijn ontspannen
  5. zijn ontspannen
  6. zijn ontspannen
v.v.t.
  1. was ontspannen
  2. was ontspannen
  3. was ontspannen
  4. waren ontspannen
  5. waren ontspannen
  6. waren ontspannen
o.t.t.t.
  1. zal ontspannen
  2. zult ontspannen
  3. zal ontspannen
  4. zullen ontspannen
  5. zullen ontspannen
  6. zullen ontspannen
o.v.t.t.
  1. zou ontspannen
  2. zou ontspannen
  3. zou ontspannen
  4. zouden ontspannen
  5. zouden ontspannen
  6. zouden ontspannen
en verder
  1. heb mij ontspannen
  2. hebt jou ontspannen
  3. heeft zich ontspannen
  4. hebben ons ontspannen
  5. hebben jullie ontspannen
  6. hebben zich ontspannen
diversen
  1. ontspan!
  2. ontspant!
  3. ontspannen
  4. ontspannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontspannen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
slappna av ontspannen; relaxen
spänna av ontspannen; relaxen loskrijgen; losmaken; lostornen; tornen; uithalen; uittrekken
- relaxen
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
- kalm; rustig

Synonyms for "ontspannen":


Antonyms for "ontspannen":


Related Definitions for "ontspannen":

  1. in rust en evenwicht1
    • het was een ontspannen gesprek1
  2. het minder strak aantrekken1
    • ontspan je spieren1
  3. tot rust komen door iets prettigs1
    • ik ontspan me voor de televisie1