Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. opensnijden:


Dutch

Detailed Translations for opensnijden from Dutch to Swedish

opensnijden:

opensnijden verbe (snijd open, snijdt open, sneed open, sneden open, opengesneden)

  1. opensnijden
    skära upp
    • skära upp verbe (skär upp, skar upp, skurit upp)

Conjugations for opensnijden:

o.t.t.
  1. snijd open
  2. snijdt open
  3. snijdt open
  4. snijden open
  5. snijden open
  6. snijden open
o.v.t.
  1. sneed open
  2. sneed open
  3. sneed open
  4. sneden open
  5. sneden open
  6. sneden open
v.t.t.
  1. heb opengesneden
  2. hebt opengesneden
  3. heeft opengesneden
  4. hebben opengesneden
  5. hebben opengesneden
  6. hebben opengesneden
v.v.t.
  1. had opengesneden
  2. had opengesneden
  3. had opengesneden
  4. hadden opengesneden
  5. hadden opengesneden
  6. hadden opengesneden
o.t.t.t.
  1. zal opensnijden
  2. zult opensnijden
  3. zal opensnijden
  4. zullen opensnijden
  5. zullen opensnijden
  6. zullen opensnijden
o.v.t.t.
  1. zou opensnijden
  2. zou opensnijden
  3. zou opensnijden
  4. zouden opensnijden
  5. zouden opensnijden
  6. zouden opensnijden
en verder
  1. ben opengesneden
  2. bent opengesneden
  3. is opengesneden
  4. zijn opengesneden
  5. zijn opengesneden
  6. zijn opengesneden
diversen
  1. snijd open!
  2. snijdt open!
  3. opengesneden
  4. opensnijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opensnijden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
skära upp opensnijden kleinmaken