Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. opvoeden:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for opvoeden from Dutch to Swedish

opvoeden:

opvoeden verbe (voed op, voedt op, voedde op, voedden op, opgevoed)

  1. opvoeden (grootbrengen; vormen)
    föda
    • föda verbe (föder, födde, fött)

Conjugations for opvoeden:

o.t.t.
  1. voed op
  2. voedt op
  3. voedt op
  4. voeden op
  5. voeden op
  6. voeden op
o.v.t.
  1. voedde op
  2. voedde op
  3. voedde op
  4. voedden op
  5. voedden op
  6. voedden op
v.t.t.
  1. heb opgevoed
  2. hebt opgevoed
  3. heeft opgevoed
  4. hebben opgevoed
  5. hebben opgevoed
  6. hebben opgevoed
v.v.t.
  1. had opgevoed
  2. had opgevoed
  3. had opgevoed
  4. hadden opgevoed
  5. hadden opgevoed
  6. hadden opgevoed
o.t.t.t.
  1. zal opvoeden
  2. zult opvoeden
  3. zal opvoeden
  4. zullen opvoeden
  5. zullen opvoeden
  6. zullen opvoeden
o.v.t.t.
  1. zou opvoeden
  2. zou opvoeden
  3. zou opvoeden
  4. zouden opvoeden
  5. zouden opvoeden
  6. zouden opvoeden
en verder
  1. ben opgevoed
  2. bent opgevoed
  3. is opgevoed
  4. zijn opgevoed
  5. zijn opgevoed
  6. zijn opgevoed
diversen
  1. voed op!
  2. voedt op!
  3. opgevoed
  4. opvoedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opvoeden:

NounRelated TranslationsOther Translations
föda eten; kost; spijziging; voedering; voeding; voedsel; voering
VerbRelated TranslationsOther Translations
föda grootbrengen; opvoeden; vormen eten geven; spijzigen; te eten geven; ter wereld brengen; voeden; voederen; voedsel geven; voeren

Wiktionary Translations for opvoeden:


Cross Translation:
FromToVia
opvoeden uppfostra bring up — to raise children
opvoeden uppfostra éduquer — Former par l’éducation, instruire.