Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. reproduceren:


Dutch

Detailed Translations for reproduceren from Dutch to Swedish

reproduceren:

reproduceren verbe (reproduceer, reproduceert, reproduceerde, reproduceerden, gereproduceerd)

  1. reproduceren (fotokopiëren)
    fotokopiera
    • fotokopiera verbe (fotokopierar, fotokopierade, fotokopierat)
  2. reproduceren (verdubbelen; vermenigvuldigen)
    dubblera; fördubbla
    • dubblera verbe (dubblerar, dubblerade, dubblerat)
    • fördubbla verbe (fördubblar, fördubblade, fördubblat)

Conjugations for reproduceren:

o.t.t.
  1. reproduceer
  2. reproduceert
  3. reproduceert
  4. reproduceren
  5. reproduceren
  6. reproduceren
o.v.t.
  1. reproduceerde
  2. reproduceerde
  3. reproduceerde
  4. reproduceerden
  5. reproduceerden
  6. reproduceerden
v.t.t.
  1. heb gereproduceerd
  2. hebt gereproduceerd
  3. heeft gereproduceerd
  4. hebben gereproduceerd
  5. hebben gereproduceerd
  6. hebben gereproduceerd
v.v.t.
  1. had gereproduceerd
  2. had gereproduceerd
  3. had gereproduceerd
  4. hadden gereproduceerd
  5. hadden gereproduceerd
  6. hadden gereproduceerd
o.t.t.t.
  1. zal reproduceren
  2. zult reproduceren
  3. zal reproduceren
  4. zullen reproduceren
  5. zullen reproduceren
  6. zullen reproduceren
o.v.t.t.
  1. zou reproduceren
  2. zou reproduceren
  3. zou reproduceren
  4. zouden reproduceren
  5. zouden reproduceren
  6. zouden reproduceren
en verder
  1. is gereproduceerd
  2. zijn gereproduceerd
diversen
  1. reproduceer!
  2. reproduceert!
  3. gereproduceerd
  4. reproducerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for reproduceren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dubblera reproduceren; verdubbelen; vermenigvuldigen
fotokopiera fotokopiëren; reproduceren fotokopiëren; kopieën maken
fördubbla reproduceren; verdubbelen; vermenigvuldigen